ECLI:NL:CBB:2005:AU4858

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van ondernemingen in de afbouwsector en de rechtsgeldigheid van de registratie

In deze zaak heeft appellante, A B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, waarbij haar onderneming op 17 augustus 2004 is geregistreerd. Appellante betwist de rechtmatigheid van deze registratie en stelt dat haar werkzaamheden niet onder de reikwijdte van het Instellingsbesluit vallen. De procedure begon met een bezwaarschrift van appellante op 13 september 2004, waarna het Hoofdbedrijfschap op 17 november 2004 een besluit nam dat het bezwaar ongegrond verklaarde. De zitting vond plaats op 26 augustus 2005, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.

De kern van het geschil draait om de vraag of de activiteiten van appellante, die zich richt op het realiseren van turn-key projecten, onder de definitie van het afbouwbedrijf vallen zoals beschreven in het Instellingsbesluit. Appellante voert aan dat haar werkzaamheden niet gerelateerd zijn aan de bouwsector, omdat zij enkel verantwoordelijk is voor de coördinatie en het ontwerp van projecten, terwijl de uitvoerende werkzaamheden door derden worden uitgevoerd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de activiteiten van appellante, waaronder het plaatsen van systeemwanden en systeemplafonds, wel degelijk onder de niet-constructieve afbouw vallen.

Het College concludeert dat de registratie van appellante door het Hoofdbedrijfschap terecht is uitgevoerd, omdat de werkzaamheden van appellante voldoen aan de criteria van het afbouwbedrijf zoals vastgelegd in de relevante wetgeving. De uitspraak van het College is dat het beroep van appellante ongegrond wordt verklaard, zonder dat er termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken op 7 oktober 2005 door mr. J.A. Hagen, met mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1174 7 oktober 2005
3110 Registratie
ambtshalve
Uitspraak in de zaak van:
A B.V. , te X, appellante,
gemachtigde: D. van Leeuwerden, werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Rotterdam,
tegen
Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 27 december 2004, bij het College binnengekomen op 28 december 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 17 augustus 2004, waarbij appellantes onderneming is geregistreerd.
Bij brief van 17 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 26 augustus 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht. Namens appellante was tevens aanwezig B, werkzaam bij appellante.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (Stb. 2002, 394; hierna het Instellingsbesluit) is onder andere het volgende bepaald:
“ Artikel 2
1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.
2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:
a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;
b. het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.
(…).”
Bij de Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (hierna: de Verordening) van 22 april 2003, in werking getreden op 31 mei 2003 (PBO-blad 2003, nr. 37), is voorzover hier van belang het volgende bepaald:
“ Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het hoofdbedrijfschap.
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft appellante verzocht een vragenlijst in te vullen ter beoordeling van een mogelijke verplichting tot registratie.
- De op 12 augustus 2004 door appellante ingevulde vragenlijst heeft verweerder op 16 augustus 2004 ontvangen.
- Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft verweerder appellantes onderneming geregistreerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 september 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is het volgende overwogen.
“ Op het vragenformulier ten behoeve van de registratie, welke op 12 augustus 2004 door u is ingevuld en ondertekend, is aangekruist dat door uw bedrijf krachtens aanneming van werk systeemwanden, systeemplafonds en paneelwanden/schuifwanden worden aangebracht. Verder hebt u aangegeven dat die activiteiten 35% van de totale werkzaamheden uitmaken. Op het formulier heeft u ook aangekruist dat werkzaamheden worden uitbesteed aan onderaannemers.
Op basis van het vragenformulier is uw bedrijf geregistreerd vanwege het krachtens aanneming van werk aanbrengen van wand- en plafondsystemen ter plaatse van bestemming.
In uw bezwaarschrift hebt u geschreven dat de activiteiten van uw bedrijf zijn gericht op de advisering en de begeleiding van turn-key projectinrichting. Verder hebt u aangegeven dat er geen uitvoerende medewerkers in loondienst zijn.
Uw onderneming is geregistreerd vanwege het krachtens aanneming van werk aanbrengen van plafond- en/of wandsystemen ter plaatse van gebruik. Onder aanneming van werk wordt, conform artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek, verstaan de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te bepalen prijs in geld. Bepalend is dus of er sprake is van aanneming van werk. Daarvan is ook sprake indien de aangenomen werkzaamheden worden uitbesteed.”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Appellante realiseert projecten, zogenaamde turn-key projecten, waarbij een compleet ingericht kantoor wordt opgeleverd. De taken die appellante hierbij verricht zijn het verzorgen van de coördinatie van het project en het maken van tekeningen in overleg met de betreffende cliënten. In het kader van deze projecten komt het voor dat demontabele systeemwanden worden geplaatst of verplaatst. Alle voorkomende werkzaamheden worden echter door derden uitgevoerd. Gelet op de feitelijke bedrijfsuitoefening van appellante, valt appellante niet onder artikel 2 van het Instellingsbesluit en heeft de registratie ten onrechte plaatsgevonden.
Uit de Nota van toelichting op het Instellingsbesluit blijkt dat het Hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de afbouw- en onderhoudssector in de bouw. Appellante is van mening dat de werkzaamheden die zij verricht geen werkzaamheden zijn gerelateerd aan de bouw. Appellante is nimmer betrokken bij de voltooiing van een bouwwerk. Als er al wanden en plafonds worden geplaatst is dit altijd in reeds bestaande panden waarbij het gaat om een herindeling van het bestaande kantoorpand. De werkingssfeer van het Instellingsbesluit is uitsluitend beperkt tot ondernemingen die zich in de bouwsector begeven.
Voorts stelt appellante dat uit de tekst van de Verordening niet is gebleken dat de Verordening ook van toepassing zou zijn op de plafond- en wandsector.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beantwoording ligt de vraag voor of in de onderneming van appellante een bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, van het Instellingsbesluit wordt uitgeoefend. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit wordt onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten, gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
5.2 Vast is komen te staan dat appellante zich tegenover opdrachtgevers contractueel verplicht om onder meer (demontabele) systeemwanden en systeemplafonds te (doen) plaatsen. Gelet op vorenvermelde bepaling uit het Instellingsbesluit en de toelichting hierop overweegt het College dat verweerder deze activiteiten terecht aanmerkt als activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw. Of de door appellante geplaatste wandsystemen veelal eerder elders zijn gedemonteerd, doet niet ter zake. Ook appellantes betoog dat haar bedrijf geen werkzaamheden verricht gerelateerd aan de bouw maar dat de wanden en plafonds worden geplaatst in reeds bestaande panden, doet aan het vorenstaande niet af. Het Instellingsbesluit is immers niet beperkt tot afbouw bij nieuwbouw of ingrijpende renovatie.
5.3 Naar het oordeel van het College heeft verweerder eveneens terecht geoordeeld dat in appellantes onderneming het afbouwbedrijf wordt uitgeoefend. Vast staat dat personeel van appellante projecten realiseert, waarbij zij de coördinatie van de projecten verzorgt en de tekeningen in overleg met cliënten maakt. Ter zitting heeft appellante verklaard dat haar medewerkers wekelijks bij de betreffende onderaannemers langs gaan om te bezien of alles volgens plan loopt, waarbij er eventuele bijsturing plaatsvindt tussen de betreffende projectleider en de onderaannemers. Naar het oordeel van het College zijn dit werkzaamheden die tot de daadwerkelijke uitvoering van de afbouwwerkzaamheden behoren. Een en ander impliceert dat door appellantes onderneming activiteiten worden verricht, gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw als omschreven in de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit. Deze activiteiten worden bedrijfsmatig verricht en strekken ter uitvoering van een overeenkomst tot aanneming van werk.
5.4 Ingevolge de artikelen 2 en 3 van de Verordening is verweerder bevoegd ondernemingen te registreren waarin de in artikel 2 van het Instellingsbesluit genoemde bedrijven worden uitgeoefend, waaronder het afbouwbedrijf. Nu, zoals hierboven al uiteengezet, in appellantes onderneming het afbouwbedrijf wordt uitgeoefend, heeft verweerder appellantes onderneming dan ook terecht geregistreerd. Appellantes stelling dat verweerder op grond van de Verordening niet bevoegd zou zijn om haar bedrijf te registreren faalt derhalve.
5.5 Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.H. Vazquez Muñoz