5. De beoordeling van het geschil
5.1 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep oordeelt het College als volgt.
Het bestreden besluit, houdende de handhaving van de last onder dwangsom die was opgelegd aan A’s Interieur en Antiek, is gericht aan A’s Interieur en Antiek v.o.f.. De belangen van B, de bedrijfsleider van de winkel en een van de vennoten van de v.o.f ., zijn bij dit besluit niet rechtstreeks betrokken in de zin van artikel 1:2 van de Awb, zodat het beroep voor zover namens hem ingesteld niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Appellanten hebben voorts betoogd dat bij het besluit van 11 augustus 2003 voor het eerst jegens A’s Interieur en Antiek v.o.f een last onder dwangsom is opgelegd, zodat te dien aanzien eerst een bezwaarschriftenprocedure zou moeten worden gevolgd.
Het College deelt die opvatting niet. De last onder dwangsom van 15 april 2003 is blijkens de adressering ervan onmiskenbaar opgelegd aan de onderneming die wordt gedreven onder de naam “A’s Interieur en Antiek”. Weliswaar was volgens verweerder, door het ontbreken van de aanduiding “v.o.f” de tenaamstelling van de last niet geheel correct, maar dit gebrek is bij de beslissing op het tegen de last ingediende bezwaarschrift hersteld. Het beroep is derhalve, voor zover ingesteld namens A’s Interieur en Antiek v.o.f., ontvankelijk.
5.2 Vast staat dat de winkel en toonzalen van A’s Interieur en Antiek v.o.f. in afwijking van het bepaalde in de Winkeltijdenwet ten tijde van belang iedere zondag van het jaar geopend waren. Verweerder was derhalve - gelet op het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Awb - bevoegd een dwangsom op te leggen.
5.3 Het College volgt niet het betoog van A’s Interieur en Antiek v.o.f dat verweerder, door de last onder dwangsom op te leggen nadat de zondagsopenstelling gedurende een reeks van jaren was gedoogd, heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Van de zijde van verweerder is nimmer een uitdrukkelijke toezegging gedaan dat de openstelling op zondag ongemoeid zou blijven, zodat daarop geen gerechtvaardigd vertrouwen kon bestaan, daargelaten wat de betekenis daarvan zou zijn. De omstandigheid dat een met de wet strijdige situatie gedurende lange tijd heeft voortgeduurd zonder dat daartegen is opgetreden, maakt niet dat het betrokken bestuursorgaan niet meer tot handhaving zou mogen besluiten. Bovendien heeft verweerder de onderneming een ruime begunstigingstermijn geboden.
5.4 De grief dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel treft evenmin doel. Verweerder heeft ter zitting onweersproken uiteengezet dat het merendeel van de foto’s die door A’s Interieur en Antiek v.o.f. zijn overgelegd is gemaakt op zondagen waarop de betrokken winkels op grond van de vrijstellingsregeling, neergelegd in artikel 5 van de winkeltijdenverordening, legaal geopend waren. Met betrekking tot een tweetal winkels is de overtreding van de Winkeltijdenwet ook door verweerder geconstateerd en is een traject tot handhaving ingezet. Naar het oordeel van het College kan de enkele omstandigheid dat ten aanzien van het met de wet strijdig handelen van A’s Interieur en Antiek v.o.f op een eerder tijdstip handhavend is opgetreden dan verweerder voornemens is ten aanzien van de beide andere winkels te doen, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.5 De stelling dat verweerder bij de oplegging van de last onder dwangsom onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van A’s Interieur en Antiek v.o.f., treft geen doel. Het was de onderneming, onder meer door de aanschrijving van verweerder van 9 maart 1999, bekend dat openstelling op zondag in strijd is met de Winkeltijdenwet. Zij heeft derhalve, in het bijzonder bij het nemen van haar besluit tot verlenging van de huurovereenkomst, rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat deze openstelling zou moeten worden beëindigd. Door dat niet te doen heeft zij een risico genomen dat voor haar rekening dient te blijven.
5.6 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van A’s Interieur en Antiek v.o.f. ongegrond moet worden verklaard.
5.7 Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.