5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College verwijst naar zijn beslissing van 16 maart 2005 tot heropening van het onderzoek in de onderhavige zaken. In die beslissing is onder andere aan de orde gesteld of uit de omstandigheid dat in artikel 20, vierde lid, Whv is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op een overdracht aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat, voortvloeit dat de registratie van de kennisgeving van zodanige bedrijfsoverdracht - anders dan in het geval van een bedrijfsoverdracht die niet binnen de reikwijdte van dit artikellid valt - niet bepalend is voor het verkrijgen van aanspraak op het varkensrecht van het overgedragen bedrijf. In de naar aanleiding van de heropenings-beslissing gegeven reacties, alsook ter nadere zitting van het College hebben partijen hun visie hierop gegeven.
5.2 Gelet op de tekst van en toelichting bij het desbetreffende artikel is het College van oordeel dat in geval van een overdracht als bedoeld in artikel 20, vierde lid, Whv de aanspraak op het varkensrecht van het overgedragen bedrijf niet eerst overgaat door en vanaf het tijdstip van registratie van de gezamenlijke kennisgeving als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Hiertoe is in aanmerking genomen dat het varkensrecht in geval van overdracht van een bedrijf op grond van artikel 20, eerste lid, Whv in de regel weliswaar eerst na registratie van de kennisgeving van die overdracht overgaat, doch dat dit artikellid op grond van het vierde lid van dit artikel in geval van – onder meer – overdracht aan een bloed- of aanverwant in de eerste graad juist niet van toepassing is, waardoor de regel uitzondering lijdt. Eén en ander is bovendien in overeenstemming met bedoeling van de wetgever op dit punt. Uit het hiervoor in § 2.1 aangehaalde gedeelte van de toelichting op de Nota van wijziging van het oorspronkelijke wetsvoorstel inzake de Whv volgt dat de bedoelde uitzondering is opgenomen om te voorkomen dat door de keuze voor de registratie van de kennisgeving als moment van overgang van de aanspraak op het varkensrecht een aangrijpingspunt voor in het bijzonder het Varkensbesluit wordt geboden om zonder overgangstermijn de strengste welzijnseisen van toepassing te laten worden.
5.3 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de registratie van de kennisgeving van de overdracht van een bedrijf aan een bloed- of aanverwant in de eerste graad geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is. Deze registratie heeft immers - anders dan in het geval van een bedrijfsoverdracht die niet binnen de reikwijdte van artikel 20, vierde lid, Whv valt - niet als rechtsgevolg dat (eerst) daardoor de overgang van het varkensrecht wordt bewerkstelligd en evenmin enig ander rechtsgevolg.
5.4 De bij brieven van 20 december 2000 aan appellant sub 1, respectievelijk appellanten sub 2 verstrekte overzichten bedrijfssituatie zijn aan te merken als mededelingen van de naar aanleiding van hun gezamenlijke kennisgeving van bedrijfsoverdracht plaatsgevonden hebbende registraties van het varkensrecht, waarbij is vermeld dat het varkensrecht van appellant sub 1 nihil is en dat van appellanten sub 2 513 verhandelbare niet-fokzeugenrechten bedraagt, omdat het hier gaat om een overdracht aan bloedverwanten in de eerste graad, zijn beide registraties geen besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb. Ook de mededeling hiervan kan niet worden gezien als een zodanig besluit.
De omstandigheid dat verweerder in het bedrijfsoverzicht ten behoeve van appellant sub 1 heeft vermeld dat daartegen bezwaar kan worden gemaakt - naar verweerder ter zitting van 8 februari 2005 te kennen heeft gegeven is overigens abusievelijk verzuimd een dergelijke vermelding ook op te nemen in het bedrijfsoverzicht ten behoeve van appellanten sub 2 - brengt niet met zich dat een bezwaarmogelijkheid bestaat waar de wet die uitsluit.
5.5 Gelet op het vorenstaande zijn de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk verklaard. De motivering die verweerder hiervoor heeft gegeven, zoals toegelicht bij de verweerschriften, kan evenwel niet als juist worden aanvaard. Blijkens het verweer staat verweerder op het standpunt dat de bedrijfsoverzichten van 20 december 2000 weliswaar als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb moeten worden aangemerkt, doch dat de bezwaren niettemin niet-ontvankelijk zijn, aangezien zij in wezen zijn gericht tegen de hoogte van het varkensrecht zoals dat bij inwerkingtreding van de Whv per 1 september 1998 voor het bedrijf uit de wet voortvloeide. Deze motivering is niet in overeenstemming met hetgeen het College in het vorenstaande heeft overwogen.
Mitsdien zullen de beroepen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten worden vernietigd. Aangezien verweerder wel tot de juiste conclusie is gekomen en de bezwaren van appellanten als gezegd terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, ziet het College aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand blijven.
5.6 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellanten. De kosten voor de door Agrarisch Advies- en bemiddelingsbureau Geling verleende rechtsbijstand worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, wegingsfactor 1, een bedrag van € 322,-- per punt). De beide - samenhangende - zaken zijn hierbij beschouwd als één zaak. Overeenkomstig de overgelegde formulieren proceskosten zullen de door appellanten A en C gemaakte reiskosten ter gelegenheid van de zitting op 8 februari 2005 in de proceskostenveroordeling worden betrokken. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in evengenoemd besluit vastgesteld op € 75,62 voor beide appellanten gezamenlijk.