3. De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
3.2 Aan de orde is de beantwoording van de vraag of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
3.3 In de voorlopige voorzieningprocedure dient die vraag allereerst te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de procedure. Van tegemoetkomen kan dan worden gesproken als het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit waartegen wordt opgekomen opschort, of het anderszins een maatregel neemt waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen.
3.3.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder op 1 juli 2004 een maatregel heeft genomen waardoor voor verzoekster hangende de bezwaarfase onevenredig nadeel is voorkomen. Bij brief van die datum heeft verweerder immers aan verzoekster medegedeeld dat zolang niet op haar bezwaarschrift tegen de bindende aanwijzing van 25 februari 2004 is beslist, geen maatregelen ter handhaving van deze bindende aanwijzing zullen worden genomen. Derhalve is sprake van tegemoetkomen in vorenbedoelde zin.
3.3.2 De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande echter geen aanleiding ten laste van verweerder een kostenveroordeling uit te spreken. Hierbij is van belang dat verzoekster in de door verweerder genomen maatregel geen aanleiding heeft gezien haar verzoek om voorlopige voorziening in te trekken. Zij heeft daarentegen bij brief van 6 juli 2004 aan de voorzieningenrechter uitdrukkelijk medegedeeld het verzoek om voorlopige voorziening uit oogpunt van een efficiënte procesvoering tot na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar te willen handhaven om te kunnen bezien of zij tegen die beslissing bij het College beroep zal instellen. Deze proceshouding van verzoekster had echter tot gevolg dat toen niet was voldaan aan het voor het uitspreken van een kostenveroordeling op grond van artikel 8:75a Awb verbonden vereiste, dat het verzoek om voorlopige voorziening moet zijn ingetrokken.
3.4 Naast hetgeen hiervoor onder 3.3 is gesteld, kan sprake zijn van tegemoetkomen indien het bestuursorgaan alsnog inhoudelijk het door de verzoekster om een voorlopige voorziening gewenste besluit neemt. Ook dan is er immers geen reden meer het verzoek om voorlopige voorziening te handhaven. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van tegemoetkomen is in dat geval evenwel niet alleen de inhoud van het besluit van belang, maar dient ook rekening te worden gehouden met de reden waarom het nieuwe besluit wordt genomen. Geplaatst tegen deze achtergrond is het volgende van belang.
3.4.1 Verzoekster heeft het verzoek om voorlopige voorziening uiteindelijk ingetrokken naar aanleiding van verweerders mededeling van 13 augustus 2004, dat op basis van de informatie waarover verweerder beschikt, geen aanleiding bestaat over te gaan tot maatregelen ter zake van de naleving van de bindende aanwijzing. Daarmee is verweerder, volgens verzoekster, aan haar tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a Awb.
In zijn reactie op het verzoek om kostenveroordeling heeft verweerder voormelde zienswijze van verzoekster bestreden. Volgens verweerder is de mededeling van 13 augustus 2004 gegrond op de constatering dat verzoekster aan de bindende aanwijzing heeft voldaan. Dat verzoekster aan de bindende aanwijzing heeft voldaan, heeft verweerder vastgesteld op grond van door verzoekster hangende de onderhavige procedure overgelegde gegevens.
3.4.2 Gelet op de inhoud van de tussen partijen gevoerde correspondentie, zoals die vorm heeft gekregen vanaf het moment dat verzoekster bij verweerder een verzoek om opschorting van de begunstigingstermijn van de bindende aanwijzing heeft ingediend, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat eerst toen voor verweerder, op basis van in dat stadium door verzoekster verstrekte gegevens, waaruit valt af te leiden dat zij inmiddels aan die aanwijzing heeft voldaan, geen, althans niet langer, aanleiding bestond over te gaan tot maatregelen ter zake de naleving van de bindende aanwijzing.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dat bezien niet met vrucht worden gesproken van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a Awb.
3.5 Het verzoek om kostenveroordeling dient derhalve te worden afgewezen.
3.6 Voor terugbetaling van het griffierecht ziet de voorzieningenrechter geen grond.
3.7 Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:84 Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.