5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij zijn besluit van 15 januari 2004 heeft verweerder appellantes aanvraag voor akkerbouwpremie over het jaar 2003 geheel afgewezen, omdat de percelen 14 en 15 uit deze aanvraag niet aan de voorwaarden voor steunverlening voldeden en daarmee het verschil tussen aangegeven en geconstateerde oppervlakte groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte was.
Appellante heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
Dat ontneemt appellante niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt, dat de toegekende premie over eerdere jaren teruggevorderd moet worden, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellante hier de vrijheid toe om te bewijzen, dat zij percelen voor premie in aanmerking heeft gebracht die aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoen.
5.2 Appellante heeft tijdens de hoorzitting erkend dat de door verweerder niet voor akkerbouwsteun in aanmerking gebrachte percelen in de jaren 1988 t/m 1991 grasland waren. Appellante neemt het standpunt in dat op deze percelen in 1987 maïs heeft gestaan.
Verweerder baseert zich op de door GeoRas op grond van satellietbeelden getrokken conclusie dat de betrokken percelen in 1987 als blijvend grasland in gebruik zijn geweest.
Appellante heeft aangevoerd dat de bevindingen van Georas niet gevolgd hadden mogen worden, omdat deze niet op een inzichtelijke wijze tot stand zijn gekomen.
5.3 Deze twijfel omtrent de waarde van de door GeoRas getrokken conclusies kan niet tot het oordeel leiden dat daarmee is aangetoond dat de bewuste percelen in 1987 wel als akkerland in gebruik waren. Het College overweegt daartoe als volgt.
De interpretatie van satellietbeelden vergt een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze feiten of omstandigheden aanvoert, op basis waarvan de subsidiewaardigheid van dit perceel alsnog kan worden vastgesteld.
Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
5.4 Appellante heeft een op 15 september 2004 gedagtekende verklaring overgelegd van D, de vorige eigenaar van de bewuste percelen, waarin deze verklaart dat de percelen in 1987 met maïs waren bebouwd.
Met deze achteraf opgestelde verklaring heeft appellante niet objectief verifieerbaar aangetoond dat de bevindingen van GeoRas onjuist zouden zijn. Het opgeven van een perceel waarvan ten tijde van de opgave niet vast staat dat het aan de voorwaarden van de regeling voldoet, komt, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van de aanvrager.
Het College moet er daarom vanuit gaan dat over de jaren 2000, 2001 en 2002 telkens voor twee percelen premie is aangevraagd, waarvan niet kan worden vastgesteld, dat deze in de zin van Verordening (EG) nr. 1251/1999 daarvoor in aanmerking gebracht hadden kunnen worden.
5.5 Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of deze bevinding ook rechtvaardigt dat:
- een besluit tot toekenning van steun voor dat perceel, dat genomen is voordat bekend werd dat het perceel niet voor premie in aanmerking kan worden gebracht, op die grond mag worden ingetrokken;
- ter zake van het opvoeren van het betrokken perceel in de aanvraag of aanvragen die tot die eerdere toekenning(en) geleid heeft of hebben, alsnog een sanctie mag worden opgelegd;
- een op basis van die eerdere toekenning(en) reeds uitbetaald bedrag aan steun, waarop achteraf geen recht blijkt te bestaan, mag worden teruggevorderd.
5.6 Het College overweegt ter zake dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat de eerste en de derde vraag hun beantwoording vinden in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 voor de jaren tot en met 2001 en voor latere jaren in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001; verweerder is verplicht om toekenning van steun ongedaan te maken en het op basis van die toekenning uitbetaalde bedrag terug te vorderen als achteraf komt vast te staan, dat de aanvrager op die steun geen aanspraak kon maken.
5.7 Wat betreft de tweede vraag verwijst het College naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 november 2002, C-304/00, Jur. I-10737, inzake W.H. Strawson (Farms) Ltd en J.A. Gagg & Sons (a firm). Daaruit blijkt dat indien een aanvrager gedurende enkele jaren achtereen een grotere oppervlakte aanvraagt dan geconstateerd wordt, als zulks eenmaal is vastgesteld en op basis daarvan de toekenning van steun herzien wordt, voor ieder van die jaren de uit de Verordeningen (EEG) nr. 3887/92 en (EG) nr. 2419/2001 voortvloeiende sancties opgelegd dienen te worden, onverminderd de verjaringstermijn bepaald in artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.
Dit betekent dat ter zake van een gelijke overtreding in meerdere jaren achteraf over ieder jaar een sanctie moet worden opgelegd. Naar het Hof heeft vastgesteld, is zulks niet in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel.
5.8 De opgelegde sancties vinden voor de jaren 2000 en 2001 hun grondslag in Verordening (EEG) nr. 3887/92, en voor het jaar 2002 in Verordening (EG) nr. 2419/2001. Gelet op artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 kan een overtreder zich ook voor de jaren tot 2002 op eventueel minder strenge bepalingen in Verordening (EG) nr. 2419/2001 beroepen.
Op grond van eerstgenoemde verordening moet van het opleggen van sancties worden afgezien als de aanvrager het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend of als er sprake is van overmacht. Daaromtrent is hier niets gesteld of gebleken.
Voorzover appellante heeft willen betogen dat de toekenning van akkerbouwpremie over eerdere jaren een erkenning als hierbovenbedoeld zou opleveren, wijst het College dit betoog van de hand. Aan toekenning van akkerbouwpremie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en vervolgens artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan een fysieke controle onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit.
5.9 In artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder andere bepaald dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft. Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen. In het geval van appellante is niet gebleken dat zij over een schriftelijke verklaring beschikt die werd opgemaakt vóór zij tot het aanvragen van subsidie voor de betrokken percelen onver de jaren 2000, 2001 en 2002 is overgegaan. Het beroep op afwezigheid van schuld kan daarom niet slagen.
5.10 Gelet op al het voorgaande moet het beroep ongegrond verklaard worden.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding