ECLI:NL:CBB:2005:AU1965

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1403
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag S&O-verklaring voor ontwikkeling technisch nieuwe producten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een S&O-verklaring door Intersteel International Technology B.V. (appellante) voor het kalenderjaar 2003. De aanvraag was ingediend op 3 december 2002 en betrof de ontwikkeling van technisch nieuwe roestvaststalen toilet- en badkameraccessoires. De Minister van Economische Zaken had de aanvraag op 15 april 2003 afgewezen, omdat de werkzaamheden niet als speur- en ontwikkelingswerk (S&O) konden worden aangemerkt volgens de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (WVA).

Tijdens de procedure heeft appellante betoogd dat de door haar ontwikkelde producten wel degelijk nieuw en innovatief waren, en dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was. Het College heeft echter geoordeeld dat de werkzaamheden van appellante niet gericht waren op de ontwikkeling van technisch nieuwe producten of processen. De aanpassingen die appellante had gedaan, zoals het gebruik van speciale wandbevestigingsschroeven en het ontwikkelen van een nieuw mechanisme voor de zeepdispenser, werden door het College niet als voldoende innovatief beschouwd om als S&O te kwalificeren.

Het College concludeerde dat de door appellante verrichte werkzaamheden niet wezenlijk verschilden van reeds bestaande technieken en dat er geen sprake was van een nieuw werkingsprincipe. De afwijzing van de aanvraag werd derhalve bevestigd, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/1403 30 augustus 2005
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
Intersteel International Technology B.V., te Rhenen, appellante,
gemachtigde: mr. P.L. Loeb, advocaat te Amsterdam,
tegen
Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. F.J.B.A. Duijnstee en ing. R. de Velde, beiden werkzaam bij verweerders agentschap Senter/Novem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 19 november 2003, bij het College binnengekomen op 20 november 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 oktober 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om een verklaring als bedoeld in artikel 24 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna ook: WVA).
Bij brief van 30 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 1 maart 2005 heeft appellante een stuk ingediend.
Op 18 maart 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van appellante en de gemachtigden van verweerder hun standpunten hebben toegelicht. Zijdens appellante is voorts verschenen haar bedrijfsleider A.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen luidt, voor zover van de beoordeling van het beroep van belang, als volgt:
"Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek, op de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe: 1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur, of op het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid van het zelf verrichten van onderzoek of ontwikkeling zoals hiervoor in dit onderdeel bedoeld;
(…)
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel n, wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:
(…)
c. door Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling aangewezen andere werkzaamheden.
(…)
Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelings-werk. Voorts wordt in de verklaring vermeld het bedrag van het vermoedelijke beloop van het in dat kalenderjaar te genieten loon voor zover dat betrekking zal hebben op speur- en ontwikkelingswerk en welk gedeelte daarvan, gelet op het in artikel 22, eerste lid, bedoelde maximum ten hoogste in aanmerking kan worden genomen bij de toepassing van dat artikel. Indien de S&O-inhoudings-plichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid, wordt in de verklaring tevens vermeld welk deel van het op de fiscale eenheid betrekking hebbende bedrag van € 7 941 154, genoemd in artikel 21, eerste lid, wordt toegerekend aan de S&O-inhoudingsplichtige.
(…)"
Artikel 1 van de ter uitvoering van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, WVA vastgestelde Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 (hierna: Afbakeningsregeling) luidde ten tijde hier van belang als volgt:
"Tot speur- en ontwikkelingswerk worden niet gerekend:
(…)
q. werkzaamheden met betrekking tot in technologische zin niet significante aanpassingen aan of wijzigingen van bestaande producten of processen;
r. werkzaamheden met betrekking tot het opstellen en aanpassen van recepturen en de samenstelling van een product zonder dat er sprake is van een technisch nieuw werkingsprincipe van het desbetreffende product. "
Aan de toelichting op de Wijziging van de Afbakeningsregeling bij besluit van 6 december 2002 (Stcrt. 240, p. 12) wordt het volgende ontleend:
"(…)
Onder de letters q en r worden tenslotte een aantal activiteiten uitgesloten die als kleine technische aanpassingen of wijzigingen kunnen worden aangemerkt. Alleen ontwikkelingsprojecten die gericht zijn op een in technologische zin significante verbetering of verandering van het product of proces zelf komen in aanmerking. Onder letter q worden de aanpassingen en wijzigingen uitgesloten die technologisch gezien van ondergeschikt belang zijn. Bijvoorbeeld aanpassingen en wijzigingen van onderdelen die wellicht leiden tot een andere toepassing, maar niet gericht zijn op een technisch nieuw werkingsprincipe.
(…)
Overigens zegt het uitsluiten van kleine technische wijzigingen niets over het economische belang ervan, noch over de benodigde inspanningen om het gewenste resultaat te bereiken.
Het opstellen en aanpassen van recepturen of de samenstelling van een product wordt in onderdeel r toegevoegd. Deze werkzaamheden leiden meestal niet tot een technisch nieuw werkingsprincipe. Bij de aanpassingen van de samenstelling van een product kan men denken aan het gebruik van een ander materiaal of het invoeren van andere verbindingstechnieken. (…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 3 december 2002 heeft Senter, een agentschap van verweerder, van appellante een aanvraag ontvangen om haar een S&O-verklaring te verlenen voor het kalenderjaar 2003. Aan het aanvraagformulier wordt het volgende worden ontleend:
"Projecttitel : Toilet- en badkamerset van technisch nieuwe hoogwaardige rvs bouw
Type project : Ontwikkelingsproject
Zwaartepunt v/d Ontw. : Technisch nieuw fysiek (onderdeel van een) product
Projectnummer : 2003.1
(…)
Omschrijving:
Intersteel International Technology (hierna IIT) ontwikkelt technisch hoogwaardige roest vast stalen (rvs) toilet- en badkameraccessoires (…). In dit projectkader zal een staand/hangend model toiletset en badkamerset worden ontwikkeld ter uitbreiding van ons assortiment.
(…)
Het technisch knelpunt van de buisconstructie van de toilet- en badkamerset zal optreden op de plaats waar de draaibare buis in de vaste eveneens te ontwikkelen basisunit wordt bevestigd. Op deze plaats zal wrijving ontstaan tussen de rvs draaibare buis en de rvs basisunit, waardoor er slijtage gepaard gaande met ongewenste (piepende) geluiden zal optreden. Overige technische knelpunten zijn het doorbuigen van de draaibare buis en/of de basisunit en de keuze van het bevestigingsmateriaal.
(…)
Technische nieuwheid:
IIT heeft het voornemen om een geheel nieuw, esthetische badkamerset en toiletset van rvs te ontwikkelen in de vorm van een buisconstructie waarin alle badkamer- of toiletbenodigdheden zijn verenigd. Een technisch knelpunt hierbij is de slijtage en het piepend geluid dat ontstaat doordat er wrijving optreedt op de plaats waar de draaibare buis van rvs is bevestigd in de vaste basisunit van rvs. Een mogelijke oplossing is het ontwikkelen van een anti-slijtagering, een in-lay van een soort rubber (neopreem) dat geschikt is in vochtige ruimtes, een nylon in-lay of een kogellager. Een ander technisch knelpunt is de belasting die de buisconstructie kan dragen zonder dat de buisconstructie doorbuigt. Hierbij is het van belang dat er een evenwicht is in de belasting tussen de onderlinge elementen van de buisconstructie. Indien de constructie doorbuigt, kan er vervorming optreden en kan er speling ontstaan tussen de draaibare buis en de basisunit waardoor de draaibare buis vastloopt.
(...)"
- Bij besluit van 15 april 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Bij brief van 2 mei 2003, aangevuld bij brief van 7 mei 2003, heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 20 augustus 2003 heeft een hoorzitting plaatsgehad.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de werkzaamheden die in het kader van het "Project 2003.1, Toilet- en badkamerset van technisch nieuwe hoogwaardige rvs bouwproducten" worden verricht en waarvoor de aanvraag is ingediend, niet kunnen worden aangemerkt als S&O in de zin van de wet.
Ten aanzien van de handdoekhouder is overwogen dat appellante in haar ontwerp het technische knelpunt, te weten het doorbuigen van de houder door de aanwezigheid van diverse tussenringen, heeft voorkomen door het gebruik van twee over elkaar hangende modellen in de vorm van een winkelhaak en het toepassen van twee wandbevestigings-schroeven. Dit knelpunt kan met standaardtechnieken en –berekeningen worden opgelost. Er is geen sprake van ontwikkeling van een technisch nieuw fysiek product. Veeleer is sprake van een kleine technische wijziging van het product door het toepassen van een andere verbindingstechniek. Deze aanpassing van de samenstelling van het product leidt niet tot een nieuw werkingsprincipe van het product. Voor werkzaamheden met betrekking tot het opstellen en aanpassen van recepturen en de samenstelling van een product zonder dat sprake is van een technisch nieuw werkingsprincipe van het desbetreffende product geldt dat het niet tot speur- en ontwikkelingswerk wordt gerekend.
Voor de ophanghaak is een speciale schroef ontwikkeld die ervoor zorgt dat de haak altijd in één keer, in de correcte positie aan de wand wordt bevestigd. Hiermee is geen sprake van ontwikkeling van een technisch nieuw fysiek product, maar van een kleine technische wijziging van het product door het toepassen van een andere verbindingstechniek.
De houder van de zeepdispenser moet vanwege de grote belasting door een steviger wandbevestiging worden ondersteund. Voor opvangen van deze belasting zijn twee extra profielen in de vorm van een winkelhaak aangebracht, die de kantelmomenten van de schroefbevestiging bij belasting op de wand overbrengen. Ook deze aanpassing van de samenstelling van het product leidt niet tot een nieuw werkingsprincipe van het product.
Ten slotte is ook bij de toiletborstel met verschuifbare afdekkap geen sprake van ontwikkeling van een technisch nieuw fysiek product. Om de kap eenvoudig langs de stang te kunnen verplaatsen heeft appellant een rubber ring ontworpen die stang en kap verbindt. Niet is gebleken van technische knelpunten die dienden te worden opgelost, alvorens het productiemodel op de markt te kunnen brengen.
In het verweerschrift heeft verweerder ten aanzien van de badkamerset aangegeven dat het een viertal producten aan één stang betreft. De stang geeft het probleem van doorbuigen. Tijdens de hoorzitting is een proefmodel getoond, dat bestond uit een verticale buis waaraan diverse elementen waren bevestigd en waar tussenringen een afstand tussen de elementen creëerde. Voor het probleem heeft appellante nog geen oplossing gevonden. Niet duidelijk is geworden welke S&O-werkzaamheden zij zal gaan verrichten.
Ter zitting heeft verweerder aan het vorenstaande toegevoegd dat appellante lijkt aan te geven dat slechts sprake hoeft te zijn van een nieuw product ongeacht of knelpunten moeten worden opgelost. Het toepassen van een nieuw scharnier zou al voldoende zijn voor de ontwikkeling van een technisch nieuw product.
Hiermee is in de zin van de wet echter slechts voldaan aan het element nieuw. Ook moet sprake zijn van een voor het bedrijf technisch nieuw product. De ontwikkeling van een nieuw product kan als voor het bedrijf technisch nieuw worden gezien indien voor het bedrijf een ontwikkelingsrisico aanwezig is. Het moet op voorhand voor het bedrijf onduidelijk zijn of de ontwikkeling van een product zal slagen. Het bedrijf kan dit aannemelijk maken door aan te geven dat er technische knelpunten zijn bij de ontwikkeling van het product, waarbij aan oplossingsrichtingen wordt gedacht. Daarbij is van belang dat het gaat om knelpunten waar het bedrijf niet eerder voor is komen te staan.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting erkend dat de verwijzing naar artikel 1, onder r, van de Afbakeningsregeling niet gelukkig is gekozen. Dat had artikel 1, onder q, van deze regeling behoren te zijn. Verweerder heeft er evenwel op gewezen dat in de toelichting op de Afbakeningsregeling de letters q en r tezamen worden toegelicht.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft onder meer betoogd dat verweerder de daadwerkelijke werkzaamheden van appellante niet goed voor ogen heeft gehad en voorts een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 1, onder r, van de Afbakeningsregeling. De motivering van de bestreden beslissing is daarbij ontoereikend en te summier.
Wat betreft de traditionele handdoekhouders is het knelpunt het scharnierpunt voor de twee dragers. Voor een nieuwe handdoekhouder heeft appellante een combinatie van wandbevestiging en scharnier ontwikkeld, zodat enerzijds de handdoekhouder stevig bevestigd kan worden en anderzijds geen slijtage en speling kan ontstaan in het scharnier van de twee dragers. Verweerder meent ten onrechte dat geen sprake is van een technisch nieuw product. Ook is onjuist de stelling dat sprake is van een kleine technische wijziging van het product door het toepassen van een andere verbindingstechniek alsmede dat sprake is van louter een aanpassing in de samenstelling van het product zonder nieuw werkingsprincipe. De door verweerder gebezigde motivering gaat voorbij aan de complexiteit van het bedenken en ontwikkelen van technisch nieuwe producten.
Ten aanzien van de ophanghaak heeft appellante bestaande montageproblemen opgelost door een speciale schroef te ontwikkelen met aan het uiteinde een boutje en een rubberring. Het technisch werkingsprincipe van dit montagesysteem is nieuw. Voor de productie van de schroef heeft appellante een matrijs laten maken. Het montagesysteem was voorheen niet op de markt. Ten onrechte meent verweerder dat de vernieuwing slecht een kleine technische wijziging betreft van het product door het toepassen van een andere verbindingstechniek.
Met de houder voor de zeepdispenser heeft appellante een nieuw product op de markt gezet. Appellante heeft een nieuw mechanisme ontwikkeld om de op de dispenser uitgeoefende kracht op te vangen en te geleiden naar de muur. Ook hier meent verweerder ten onrechte dat louter sprake is van een kleine technische wijziging in de samenstelling van een bestaand product. Sprake is van een nieuwe aan de reeds bestaande zeepdispenser toegevoegde metalen constructie, waardoor een nieuw product met een ruimer toepassingsbereik is ontstaan. Dit geldt ook voor de toiletborstel met verschuifbare afdekkap.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geding is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de werkzaamheden die worden verricht binnen het door appellante aangevraagde project niet kunnen worden aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Het College beantwoord deze vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt.
5.2 Op goede gronden heeft verweerder geoordeeld dat de door appellante verrichte werkzaamheden niet zijn gericht op de ontwikkeling van technisch nieuw fysieke producten of productieprocessen als bedoeld in de WVA. Immers, niet kan worden staande gehouden dat de door appellante verrichte aanpassingen in de verschillende onderdelen van de toilet- en badkamerset technisch nieuwe productieprocessen opleveren danwel dat appellante daarbij technisch nieuwe, haar onbekende werkingsprincipes, heeft gehanteerd.
Met verweerder is het College van oordeel dat ten aanzien van de handdoekenhouder nog geen sprake van een technisch nieuw fysiek product, alleen omdat appellante speciale wandbevestigingsschroeven heeft gehanteerd. Appellante heeft niet weersproken dat zij bij de ontwikkeling haar reeds bekende technische werkingsprincipes heeft gehanteerd. Weliswaar is sprake van een aanpassing van het product, maar met verweerder moet worden geoordeeld dat in die aanpassing geen S&O schuilt.
Voor de ophanghaak heeft appellante vervolgens een montagesysteem ontwikkeld, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aangepaste schroefverbinding. Dat appellante hierbij een haar onbekend werkingsprincipe heeft gehanteerd, is niet gebleken. Verweerder behoefde in de aangepaste schroefverbinding geen aanleiding te vinden te besluiten dat het ontwikkelen van de ophanghaak S&O in de zin van de WVA opleverde. Evenmin kan ten aanzien van de zeepdispenserhouder worden geoordeeld dat sprake is van een vernieuwd technisch werkingsprincipe. Het door appellante ontwikkelde mechanisme om uitgeoefende krachten op te vangen en naar de muur te geleiden, is, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, niet nieuw. Weliswaar is ook hier sprake van een aanpassing van het product, maar daarin is geen S&O gelegen. Ten aanzien van de toiletborstel met verschuifbare afdekkap kan evenmin worden volgehouden dat verweerder ten onrechte meent dat appellante ook hier gebruik heeft gemaakt van een reeds bestaande techniek, die niet heeft geresulteerd in een technisch nieuw product.
Voor de badkamerset geldt dat ook het College niet duidelijk is geworden welke S&O-werkzaamheden appellante voornemens is hier te gaan verrichten.
5.3 Het betoog ten slotte dat de besluitvorming niet zorgvuldig is geschied, faalt. Appellante heeft allereerst zelf volstaan met een beperkte omschrijving van de aanvraag, waarin zij slechts een onderdeel van het aangevraagde project heeft toegelicht. Terecht is verweerder bij de beoordeling van de aanvraag afgegaan op hetgeen daarin is beschreven. Dat de primaire afwijzing een summier karakter heeft, is derhalve het gevolg van het (eigen) handelen van appellante. In het bezwaarschrift en bij de hoorzitting heeft appellante een volledige uiteenzetting gegeven over het gehele project. Pas in die fase was voor verweerder de omvang van het project duidelijk.
Weliswaar moet vervolgens worden geconstateerd dat verweerder in de bestreden beslissing beter naar artikel 1, onder q, Afbakeningsregeling had kunnen verwijzen, maar dit brengt niet mee dat de beslissing reeds hierom ontoereikend danwel inhoudelijk onjuist is gemotiveerd. Verweerder heeft immers niet louter met een verwijzing naar genoemd artikelonderdeel volstaan, maar heeft concreet per projectonderdeel gemotiveerd waarom de werkzaamheden niet als S&O-werkzaamheden in de zin van de WVA kunnen worden aangemerkt. Bovendien bestaat, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt en uit de toelichting bij de Afbakeningsregeling blijkt, een inhoudelijke samenhang tussen de onderdelen q en r van artikel 1 Afbakeningsregeling. Onder deze omstandigheden moet het appellante duidelijk zijn geweest waarom en op welke gronden verweerder tot handhaving van de afwijzing van de aanvraag is overgegaan, zodat geen plaats is voor het oordeel dat appellante door de minder precieze vermelding van de rechtsgrondslag, in haar belangen is geschaad danwel in haar procesvoering is belemmerd.
5.4 De conclusie is dat verweerder terecht de aanvraag om een verklaring voor het in geding zijnde project heeft afgewezen. Het beroep is derhalve ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. J.L.W. Aerts en mr. A.J.C. de Moor-Van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2005.
w.g. M.A. Fierstra w.g. L. van Duuren