ECLI:NL:CBB:2005:AU1639

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/426
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van restitutie voor melkpoeder wegens niet voldoen aan gezonde handelskwaliteit

In deze zaak heeft Dairex Holland Milk Products B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Zuivel, dat de verleende exportrestitutie voor een zending melkpoeder heeft ingetrokken en het betaalde bedrag heeft teruggevorderd. De zending, die op 28 februari 2003 werd aangifte gedaan en op 9 maart 2003 werd verscheept, arriveerde op 8 april 2003 in Gambia. Klachten over de kwaliteit van het product kwamen in de derde week van mei 2003 binnen, waarbij klanten aangaven dat het melkpoeder niet geschikt was voor menselijke consumptie. Rapporten van verschillende instanties bevestigden deze klachten, waarbij werd vastgesteld dat het product ongeschikt was voor consumptie.

De rechtbank oordeelde dat de zending op de dag van de aangifte ten uitvoer niet voldeed aan de eisen van gezonde handelskwaliteit, zoals vastgelegd in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 800/1999. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de klachten over het product consistent waren en dat er geen bewijs was dat de gebreken het gevolg waren van transport of opslag. Dairex betwistte de conclusies van de rapporten en voerde aan dat de klachten subjectief waren en dat de omstandigheden van transport de kwaliteit van het product hadden kunnen beïnvloeden. De rechtbank oordeelde echter dat Dairex niet voldoende bewijs had geleverd om deze claims te onderbouwen.

Uiteindelijk concludeerde het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat het Productschap Zuivel op goede gronden had besloten de restitutie in te trekken en terug te vorderen, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de kwaliteitsnormen voor exportproducten en de verantwoordelijkheid van de exporteur om te zorgen voor de juiste documentatie en kwaliteitsgaranties.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/426 17 augustus 2005
7200 Restitutie
Uitspraak in de zaak van:
De curator in het faillissement van Dairex Holland Milk Products B.V., te Eindhoven, appellant,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C.R. Geelen en W.H.J. Flanderhijn, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Dairex Holland Milk Products B.V. (hierna: Dairex) heeft bij brief van 15 mei 2004, bij het College binnengekomen op 19 mei 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 mei 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar tegen een besluit tot intrekking en terugvordering van restitutie.
Bij brief van 28 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 juli 2004 heeft mr.G.Th.C. van der Bilt zich bekend gemaakt als curator in het faillissement van appellant. Bij brief van 19 oktober 2004 heeft hij aangegeven het door Dairex ingestelde beroep te willen overnemen.
Op 27 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Appellant is, met bericht, niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (verder: de verordening) bepaalt, voor zover hier van belang:
“Artikel 21
1. Restituties worden niet verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn.
De producten voldoen aan de in de eerste alinea vervatte eis wanneer zij in normale omstandigheden en onder de op de restitutieaanvraag vermelde omschrijving op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel kunnen worden gebracht en ingeval deze producten bestemd zijn voor menselijke consumptie, de kenmerken en de toestand ervan niet van dien aard zijn dat de producten helemaal niet of slechts in aanzienlijk mindere mate voor dit doel kunnen worden gebruikt.
Of producten al dan niet aan de eisen van de eerste alinea voldoen, moet worden onderzocht aan de hand van de in de Gemeenschap geldende normen of gebruiken.
(…)
2. Wanneer het product bij het verlaten van het douanegebied van de Gemeenschap van gezonde handelskwaliteit is, moet het overeenkomstig artikel 18, lid 2, berekende deel van de restitutie worden toegekend, tenzij artikel 20 van toepassing is. Dit recht kan echter niet worden verleend, wanneer bewezen is:
- dat het product ten gevolge van een latent gebrek dat later tot uiting komt, niet meer van gezonde handelskwaliteit is;
- (…).
Wanneer bewezen is dat het product niet meer van gezonde handelskwaliteit is vóór de douaneformaliteiten voor invoer in een derde land worden vervuld, mag het gedifferentieerde deel van de restitutie niet worden toegekend.
Artikel 51
1. Wanneer wordt vastgesteld dat een exporteur, in het kader van het toekennen van restitutie, een hogere uitvoerrestitutie heeft gevraagd dan de geldende, is de verschuldigde restitutie voor de betreffende uitvoer gelijk aan de voor de werkelijke uitvoer geldende restitutie, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan:
a) de helft van het verschil tussen de gevraagde restitutie en de geldende restitutie voor het daadwerkelijk uitgevoerde product;
(…)
3. De in lid 1, onder a), bedoelde sanctie wordt niet toegepast:
a) in geval van overmacht;
b) in uitzonderlijke gevallen waarin de exporteur vaststelt dat de gevraagde restitutie te hoog is en hij dit op eigen initiatief onmiddellijk en schriftelijk aan de bevoegde autoriteiten meldt, tenzij de bevoegde autoriteiten zelf de exporteur ervan in kennis hebben gesteld dat zij voornemens zijn diens aanvraag te onderzoeken of de exporteur langs een andere weg kennis heeft gekregen van dit voornemen of de bevoegde autoriteiten reeds de onregelmatigheid van de gevraagde restitutie hebben vastgesteld;
c) indien het duidelijk gaat om een vergissing wat de gevraagde restitutie betreft en de bevoegde autoriteit dat heeft erkend;
d) indien de restitutieaanvraag is ingediend overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1222/94, en met name in artikel 3, lid 2, van die verordening, en de restitutie is berekend op basis van de gemiddelde hoeveelheden die in een gegeven periode zijn gebruikt;
e) in geval van aanpassingen van het gewicht voor zover de gewichtsafwijking aan een verschil in de toegepaste weegmethode is toe te schrijven.
4. Indien de in lid 1, onder a) of b), bedoelde vermindering een negatief bedrag oplevert, is dit negatieve bedrag verschuldigd door de exporteur.
(…).
11. Indien de restitutie vooraf is vastgesteld, wordt de sanctie berekend op basis van de restitutievoeten die golden op de dag waarop de certificaataanvraag werd ingediend, zonder rekening te houden met het verlies van de restitutie ingevolge artikel 4, lid 1, of de vermindering van de restitutie ingevolge artikel 4, lid 2, of artikel 18, lid 3. Zo nodig worden deze restitutievoeten op de dag van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer of de betalingsaangifte aangepast.
Artikel 52
1. Onverminderd de verplichting tot betaling van het negatieve bedrag als bedoeld in artikel 51, lid 4, is de begunstigde verplicht, indien een restitutie ten onrechte is betaald, de ten onrechte ontvangen bedragen terug te betalen, waaronder begrepen de overeenkomstig artikel 51, lid 1, geldende sanctiebedragen, vermeerderd met een rente over het tussen de betaling en de terugbetaling verstreken tijdvak. Indien evenwel:
(…)
b) de zekerheid reeds is vrijgegeven, betaalt de begunstigde het bedrag van de zekerheid die zou zijn verbeurd, vermeerderd met de rente over de periode vanaf het vrijgeven van de zekerheid tot en met de dag voorafgaande aan die van de betaling. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij formulier L bij uitvoer F nr. Z 11521716 heeft Veembedrijf A B.V., te X, op 28 februari 2003 namens Dairex aangifte gedaan van de uitvoer van 15.075 kg. “product of milkpowder”, bestaande uit natuurlijke bestanddelen van melk, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een vetghelate van meer dan 17% en minder dan 25%, een eiwitgehalte in vetvrije droge stof van 34% of meer en een vochtgehalte van minder dan 5%. Als land van bestemming is Gambia opgegeven.
- Bij faxbericht van 26 mei 2003 heeft B van Yumni Company Ltd. Imp./Exp., te Gambia, zijnde de importeur van de onderhavige partij melkpoeder, aan Dairex laten weten:
“ In reply to your fax dates 5th May 2003, I have distributed the brand (Dairex Holland) to the Gambia and Guinea as I told you before but the reactions of the customers is discouraging in quality and odour. The sample is far different from the stock received.
(…)
All of the retailers who opened the bags have returned it to me.”
- Bij faxbericht van 27 mei 2003 heeft B aan Dairex nader bericht:
“ Stock sold to Youmni is totally different from sample received. This is a problem. Customers in both the Gambia and the Guinea are discouraged by the quality. The odour is also not fine. This has made the customers to return everything they took from Youmni.
(…) Apart form this, in the documents you sent, there was no quality of health certificate.
(…) The milkpowder here is used by people to make sour milk (some kind of yoghurt). However, if the mixture is prepared, instead of being thick, it is watery, so every bag received by customers have been returned.”
- Op 30 mei 2003 schrijft B wederom Dairex aan en deelt onder meer het volgende mee:
“As I indicated to you, the consignment of whole milk supplied to us has been returned bij our customers despite all our efforts to market it.(…) Unfortunately it is not fit for that purpose and there are complaints regarding its consistency when mixed, as well as its odour, which is not pleasant.
We pulled it off the market to avoid problems with the Health authorities, and creating a bad name for the brand, which is new in the Gambia.”
- Er is een verslag van C, assistant trade officer AGIB, waarin wordt vermeld:
“ In the store at Leman street, there are 235 bags x 25 kgs which are found in a very bad condition, bad odour and started given greenish color. I opened 3 bags but the odour is very bad.
In the shop at Leman, I found 25 bags and 3 bags were opened - weighed in 1 kg plastic bags which also are smelling badly.”
- Op 4 juni 2003 is door het Central Veterinary Laboratory, ressorterend onder the Department of State for Agriculture van Gambia, verslag gedaan van onderzoek van een monster dat op 2 juni 2003 was genomen van een op 8 april 2003 binnengekomen product, te weten “whole milk powder”, afkomstig uit Holland en geïmporteerd door Yumni Company Ltd. Imp./Exp. Het verslag concludeert:
“ The whole milk powder presented had been found unfit for human consumption”.
- Het rapport gedateerd 24 juni 2003 van de inspectie van Lloyd’s agency, uitgevoerd naar aanleiding van de gesignaleerde klachten, vermeldde onder meer het volgende:
“Our Observations
(…)
3. The goods did not arrive whith a health/quality product inspection certificate, from the Port of shipment in spite of an enquiry bij the consignee to the suplier. (…)
5. The container arrived with seals intact.
6. From the period of shipment (9th March 2003) to arrival of the vessel in Banjul Port (8th April 2003) lasting for a month is a prolonged transit as the normal transit from Holland to Banjul should last for about two weeks.
7. The goods were not delayed at he port of discharge i.e. Banjul.
8. The consignment was supplied to interested customers one week after arrival in Banjul.
9. All the retail outlets we visited have their supplies almost intact with only few bags opened for retail and part sales returned.
10. All the retail outlets we visited narrated similar complaints of customer harassment after sales and they ended up refunding them.
Our Conclusion/Recommendation
(…)
As can be noticed, the magnitude of the damage is very high being a total loss and the nature of damage is monotonous (i.e. scent/odour) as confirmed by laboratory result both in the Gambia and Guinea Conakry separately and independently conducted.
With the evidence gathered on the ground (i.e. our findings), we cannot fairly attribute the origin of the damage to lack of proper storage or negligence on the part of the consignee. It is therefore, our view that the product arrived damaged in the same condition as reported (…).”
- Bij begeleidend schrijven van 11 augustus 2003 zendt B aan Dairex ook het resultaat van de analyse uitgevoerd in Guinee door het Ministère du Commerce, Industrie et P.M.E., Service National de Controle de la Qualite et des Normes, dat volgens het Cerfificat d’analyse van 23 mei 2003 als volgt concludeerde:
“ L’echantillon analyse est du lait en poudre de qualité non satisfaisante, insoluble dans l'eau, impropre à la consommation humaine.”
- Bij besluit van 5 februari 2003 heeft verweerder - als gevolg van de door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangen klachten met betrekking tot deze zending melkpoeder - de verleende exportrestitutie ingetrokken en het betaalde bedrag, verhoogd met 10%, teruggevorderd. Tevens is ingevolge artikel 51, eerste lid , aanhef en onder a, van de verordening een sanctie opgelegd die de helft bedraagt van het verschil tussen de gevraagde restitutie en de voor de daadwerkelijke uitvoer geldende restitutie.
- Tegen dit besluit heeft Dairex bij brief van 6 februari 2004 bezwaar gemaakt.
- Dairex heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
In het bestreden besluit is, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:
“Op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 800/1999 worden restituties niet verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn.
Producten voldoen aan de hiervoor bedoelde eis wanneer zij in normale omstandigheden en onder de op de restitutieaanvraag vermelde omschrijving op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel kunnen worden gebracht en ingeval deze producten bestemd zijn voor menselijke consumptie, de kenmerken en de toestand ervan niet van dien aard zijn dat de producten helemaal niet of slechts in mindere mate voor dit doel kunnen worden gebruikt. Of producten al dan niet aan deze eisen voldoen moet worden onderzocht aan de hand van de in de Gemeenschap geldende normen en gebruiken.
De onderhavige zending melkpoeder is door A geproduceerd op 19 februari 2003. De uiterste houdbaarheidsdatum is aangegeven als februari 2004.
De aangifte ten uitvoer vond plaats op 28 februari 2003 en de zending is verscheept op 9 maart 2003. De goederen kwamen aan op 8 april 2003 en zijn door de afnemer ontvangen op 12 of 13 april 2003. Volgens het rapport van Lloyd's kwamen de eerste klachten van de klanten in de derde week van mei 2003. De gebreken zijn dus ver voor de uiterste houdbaarheidsdatum naar voren gekomen.
Volgens het rapport van Lloyd's waren de zegels van de container intact en was er geen zichtbare schade in de container. Dit duidt erop dat de melkpoeder geen zichtbare schade heeft opgelopen tijdens het transport. Hoewel in het rapport niet is vermeld hoe Lloyd's tot deze bevinding is gekomen, zijn mogelijk documenten van de havenautoriteiten geraadpleegd. U gaat er overigens zelf van uit dat de melkpoeder in goede orde is aangekomen.
Volgens het rapport van Lloyd's waren de opslagfaciliteiten en verkooppunten in Gambia geschikt om het product op te slaan, hetgeen volgens het rapport zou blijken uit andere daar aanwezige melkproducten in zakken, die in goede staat verkeerden. De omvang van de schade aan de onderhavige melkpoeder was groot en de aard van de verschillende klachten was steeds dezelfde. De conclusie van het rapport is dat de oorzaak van de schade niet in redelijkheid kan worden toegerekend aan het ontbreken van geschikte opslagfaciliteiten of nalatigheid aan de zijde van de afnemer. De door u genoemde uitvoer naar Guinee betreft slechts een deel van de onderhavige zending.
Het productschap is dan ook van mening dat de onderhavige zending op de dag waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit was, nu het ver voor de uiterste houdbaarheidsdatum de geconstateerde gebreken vertoonde en er geen aanwijzingen zijn dat de gebreken zijn ontstaan bij het vervoer of opslag in het land van bestemming.
Het productschap betrekt hierbij tevens dat de onderhavige zending niet werd begeleid door een gezondheidsverklaring afgegeven door een bevoegde autoriteit (bijvoorbeeld het COKZ). Dit terwijl de afnemer hier kennelijk op rekende.
(…)”
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft – samengevat – onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder heeft ten onrechte gemeend dat er sprake is van enig bewijs dat de door appellant uitgevoerde partij melkpoeder op de dag van de aangifte ten uitvoer niet van gezonde kwaliteit zou zijn geweest. De bevindingen met betrekking tot geur en smaak zijn zuiver subjectief van aard en er ontbreekt een referentiekader voor de vaststelling van de kwaliteit op grond van dergelijke constateringen. Deze constateringen zijn bovendien gedaan nadat het product enige tijd bij de importeur en zijn afnemers was aangekomen. De condities van transport en opslag van een melkproduct, zeker tijdens een lange reis per containerschip zoals hier het geval is geweest, kunnen de houdbaarheidstermijn van een dergelijk consumptieproduct aanzienlijk bekorten. Volgens appellant is een melkproduct ook niet geschikt om in landen waar een temperatuur van 29 graden gewoon is, te worden opgeslagen zonder aanvullende maatregelen. Verweerder heeft volgens appellant ook geheel ten onrechte waarde toegekend aan het rapport uitgebracht door een vertegenwoordiger van Lloyd's te Gambia aangezien deze, blijkens zijn eigen verklaring, niet aanwezig was in de haven van aankomst bij de lossing van de containers waarin de goederen zijn verscheept en derhalve ook niet kon concluderen dat de zegels van deze containers bij aankomst intact waren. Bovendien vermeldt het rapport van Lloyd's de omschrijving “whole powdered milk” terwijl het in dit geval gaat om “whole milk product spray”. Volgens appellant verklaart dit misverstand ook de constatering ter plaatse dat het melkproduct bij vermenging met water niet tot het verkrijgen van yughurt leidt, maar tot een waterig geheel. Tot slot is appellante van mening dat verweerder hem niet kan aanrekenen dat de goederen niet geleverd zijn met een COKZ-certificaat. Dat was, anders dan de importeur stelt, niet door deze gevraagd en voor dit product ook niet vereist voor inklaring in Gambia en Guinee. Bovendien is het product geproduceerd door firma A die onder COKZ-toezicht in Nederland onder andere dit soort goederen produceert, zodat hiermee, aldus appellant, de kwaliteit is gegarandeerd. Appellant verwijst in dit verband naar een brief van A aan hem van 10 februari 2004 met die strekking.
5. De beoordeling van het geschil
Door partijen wordt niet betwist, zodat voor het College is komen vast te staan, dat de aangifte ten uitvoer van de onderhavige zending melkpoeder plaats vond op 28 februari 2003, waarna de zending vervolgens op 9 maart 2003 is verscheept. Ook staat vast dat de goederen, na een vertraagde reis, op 8 april 2003 uiteindelijk in de haven van Banjul, Gambia, zijn gelost en door de importeur omstreeks 12 of 13 april 2003 in ontvangst zijn genomen. Na distributie bij verschillende afnemers in zowel Gambia als Guinee, zijn de eerste klachten omtrent de kwaliteit van de melkpoeder en de geschiktheid ervan voor menselijke consumptie in de tweede helft van mei 2003 bij de importeur van de goederen, Yumni, te Gambia, binnengekomen. Deze klachten hebben geleid tot een uitgebreide briefwisseling tussen deze Yumni en appellant vanaf de derde week van mei 2003.
De klachten omtrent de kwaliteit van het product zijn voor de importeur aanleiding geweest om een inspectie door Lloyd's te laten uitvoeren, die geresulteerd heeft in het rapport van 24 juni 2003, welk rapport door appellant wat inhoud en betrouwbaarheid betreft wordt betwist. Blijkens de stukken zijn er door laboratoria in Guinee en Gambia, beide verbonden aan nationale departementen, analyses uitgevoerd op monsters afkomstig van de onderhavige zending melkpoeder. Door deze instanties is op 23 mei 2003 respectievelijk 4 juni 2003 geconcludeerd dat het product niet geschikt was voor menselijke consumptie. Op grond van dit complex van feiten en omstandigheden heeft verweerder aangenomen dat voldoende bewezen is, dat niet is voldaan aan de eis van artikel 21 van de Verordening, hetgeen het recht op restitutie aan appellant ontneemt.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden het standpunt heeft gehandhaafd dat, gezien de bovenstaande gegevens, moet worden aangenomen dat de onderhavige zending melkpoeder op de dag waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit was. Bij deze vraag is van belang het gegeven dat tussen de datum waarop de aangifte is aanvaard, in casu 28 februari 2003 en de constatering van de klachten, namelijk omstreeks de derde week van mei daaropvolgend, een aanzienlijke tijd is verstreken.
Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de uitgebreide correspondentie, gevoerd tussen appellant en de importeur van de goederen, alsmede uit de aanwezige rapporten van derden, blijkt allereerst dat alle klachten met betrekking tot deze zending goederen, ongeacht de plaats waar delen van deze partij na aankomst in Gambia naar toe waren gedistribueerd, identiek waren, inhoudende een sterke ranzige geur en een ongewone groene kleur. Dit is van belang, nu delen afkomstig uit deze zending op verschillende plaatsen, zelfs in verschillende landen en, naar mag worden aangenomen, onder van elkaar verschillende condities zijn opgeslagen.
Gezien deze gegevens en bij gebreke aan onderbouwing van appellants stelling, acht het College niet aannemelijk dat, naar appellant heeft gesteld, de oorzaak van de klachten gelegen zal hebben in de wijze van opslag bij de afnemers van het product.
Het rapport van Lloyd's concludeert dat bij de uitgevoerde controle geen onregelmatigheden zijn geconstateerd met betrekking tot het transport, de conditie van de containers waarin de goederen zijn vervoerd of bij ontscheping van de goederen. Hoewel de vertegenwoordiger van Lloyd's niet zelf aanwezig is geweest bij de lossing van de goederen in de haven van aankomst en deze de containers niet zelf heeft geïnspecteerd, ziet het College in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de conclusies van dat rapport.
Tevens kent het College in dit verband betekenis toe aan het volgende. Volgens de eigen opgave van appellant en blijkens de door haar ingezonden brief, afkomstig van de producent van deze goederen, is dit melkproduct op 19 februari 2003 in Nederland geproduceerd. Appellant heeft zelf een houdbaarheidsdatum van een jaar opgegeven, zodat het product zeker tot februari 2004 voor consumptie geschikt diende te zijn. Desgevraagd heeft verweerder gemotiveerd ter zitting gesteld dat een product als het onderhavige bij uitstek geschikt is voor langdurig transport naar en distributie en opslag in warme landen. Melkpoeder wordt veelvuldig naar landen als Gambia verscheept en kan gezien de karakteristieken van het product (droog, lang houdbaar) veel hebben, zodat bederf door slechte omstandigheden niet snel kan worden aangenomen. Bovendien heeft het verschil in aanduiding, “whole powdered milk” of “whole milk product spray” geen consequentie voor de houdbaarheid van melkpoeder. Het College ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen, in het bijzonder vanwege de ernst en eenduidigheid van de geconstateerde gebreken en de overeenkomende conclusies van de laboratoria uit twee landen.
Op grond van voorgaande overwegingen concludeert het College dat verweerder voldoende gronden had om aan te nemen dat de onderhavige zending melkpoeder ten tijde van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer niet van gezonde kwaliteit was en dat de oorzaak van de klachten niet gelegen kan hebben in het transport of de daarop volgende distributie.
Het College stelt vast dat appellant er niet in is geslaagd om enig tegenbewijs te leveren. De omstandigheid dat de producent van de goederen gecertificeerd is voor het produceren van melkpoeder onder COKZ-normen, zoals door appellant aangevoerd, is onvoldoende om de kwaliteit van deze specifieke zending aan te tonen. Dat appellant er niet voor gekozen heeft om deze zending te voorzien van een gezondheidscertificaat – nog los van de vraag welke bewijskracht daar aan zou worden toegekend – is, naar het oordeel van het College, een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant komt.
Het College volgt appellant niet in zijn betoog, dat reeds door de duur van de periode die gelegen was tussen de aangifte ten uitvoer en de vaststelling van de gebreken, uitgesloten dient te zijn dat de goederen ten tijde van uitvoer niet van voldoende kwaliteit waren. Hoewel de verstreken tijd sinds het moment van aangifte ten uitvoer tot de vaststelling van een gebrek aan een geëxporteerd product, in zijn algemeenheid een indicatie kan zijn voor andere oorzaken van bederf van dat product, dient op grond van de onderhavige feiten en omstandigheden in redelijkheid en naar objectieve maatstaven bezien, te worden uitgesloten dat andere oorzaken aan de ernstige gebreken van deze zending melkpoeder ten grondslag lagen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden zijn besluit strekkend tot het intrekken en terugvorderen van de restitutie heeft gehandhaafd.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005.
w.g. C.J. Borman w.g. R.Meijer