5. De beoordeling van het geschil
Door partijen wordt niet betwist, zodat voor het College is komen vast te staan, dat de aangifte ten uitvoer van de onderhavige zending melkpoeder plaats vond op 28 februari 2003, waarna de zending vervolgens op 9 maart 2003 is verscheept. Ook staat vast dat de goederen, na een vertraagde reis, op 8 april 2003 uiteindelijk in de haven van Banjul, Gambia, zijn gelost en door de importeur omstreeks 12 of 13 april 2003 in ontvangst zijn genomen. Na distributie bij verschillende afnemers in zowel Gambia als Guinee, zijn de eerste klachten omtrent de kwaliteit van de melkpoeder en de geschiktheid ervan voor menselijke consumptie in de tweede helft van mei 2003 bij de importeur van de goederen, Yumni, te Gambia, binnengekomen. Deze klachten hebben geleid tot een uitgebreide briefwisseling tussen deze Yumni en appellant vanaf de derde week van mei 2003.
De klachten omtrent de kwaliteit van het product zijn voor de importeur aanleiding geweest om een inspectie door Lloyd's te laten uitvoeren, die geresulteerd heeft in het rapport van 24 juni 2003, welk rapport door appellant wat inhoud en betrouwbaarheid betreft wordt betwist. Blijkens de stukken zijn er door laboratoria in Guinee en Gambia, beide verbonden aan nationale departementen, analyses uitgevoerd op monsters afkomstig van de onderhavige zending melkpoeder. Door deze instanties is op 23 mei 2003 respectievelijk 4 juni 2003 geconcludeerd dat het product niet geschikt was voor menselijke consumptie. Op grond van dit complex van feiten en omstandigheden heeft verweerder aangenomen dat voldoende bewezen is, dat niet is voldaan aan de eis van artikel 21 van de Verordening, hetgeen het recht op restitutie aan appellant ontneemt.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden het standpunt heeft gehandhaafd dat, gezien de bovenstaande gegevens, moet worden aangenomen dat de onderhavige zending melkpoeder op de dag waarop de aangifte ten uitvoer is aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit was. Bij deze vraag is van belang het gegeven dat tussen de datum waarop de aangifte is aanvaard, in casu 28 februari 2003 en de constatering van de klachten, namelijk omstreeks de derde week van mei daaropvolgend, een aanzienlijke tijd is verstreken.
Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de uitgebreide correspondentie, gevoerd tussen appellant en de importeur van de goederen, alsmede uit de aanwezige rapporten van derden, blijkt allereerst dat alle klachten met betrekking tot deze zending goederen, ongeacht de plaats waar delen van deze partij na aankomst in Gambia naar toe waren gedistribueerd, identiek waren, inhoudende een sterke ranzige geur en een ongewone groene kleur. Dit is van belang, nu delen afkomstig uit deze zending op verschillende plaatsen, zelfs in verschillende landen en, naar mag worden aangenomen, onder van elkaar verschillende condities zijn opgeslagen.
Gezien deze gegevens en bij gebreke aan onderbouwing van appellants stelling, acht het College niet aannemelijk dat, naar appellant heeft gesteld, de oorzaak van de klachten gelegen zal hebben in de wijze van opslag bij de afnemers van het product.
Het rapport van Lloyd's concludeert dat bij de uitgevoerde controle geen onregelmatigheden zijn geconstateerd met betrekking tot het transport, de conditie van de containers waarin de goederen zijn vervoerd of bij ontscheping van de goederen. Hoewel de vertegenwoordiger van Lloyd's niet zelf aanwezig is geweest bij de lossing van de goederen in de haven van aankomst en deze de containers niet zelf heeft geïnspecteerd, ziet het College in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de conclusies van dat rapport.
Tevens kent het College in dit verband betekenis toe aan het volgende. Volgens de eigen opgave van appellant en blijkens de door haar ingezonden brief, afkomstig van de producent van deze goederen, is dit melkproduct op 19 februari 2003 in Nederland geproduceerd. Appellant heeft zelf een houdbaarheidsdatum van een jaar opgegeven, zodat het product zeker tot februari 2004 voor consumptie geschikt diende te zijn. Desgevraagd heeft verweerder gemotiveerd ter zitting gesteld dat een product als het onderhavige bij uitstek geschikt is voor langdurig transport naar en distributie en opslag in warme landen. Melkpoeder wordt veelvuldig naar landen als Gambia verscheept en kan gezien de karakteristieken van het product (droog, lang houdbaar) veel hebben, zodat bederf door slechte omstandigheden niet snel kan worden aangenomen. Bovendien heeft het verschil in aanduiding, “whole powdered milk” of “whole milk product spray” geen consequentie voor de houdbaarheid van melkpoeder. Het College ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen, in het bijzonder vanwege de ernst en eenduidigheid van de geconstateerde gebreken en de overeenkomende conclusies van de laboratoria uit twee landen.
Op grond van voorgaande overwegingen concludeert het College dat verweerder voldoende gronden had om aan te nemen dat de onderhavige zending melkpoeder ten tijde van aanvaarding van de aangifte ten uitvoer niet van gezonde kwaliteit was en dat de oorzaak van de klachten niet gelegen kan hebben in het transport of de daarop volgende distributie.
Het College stelt vast dat appellant er niet in is geslaagd om enig tegenbewijs te leveren. De omstandigheid dat de producent van de goederen gecertificeerd is voor het produceren van melkpoeder onder COKZ-normen, zoals door appellant aangevoerd, is onvoldoende om de kwaliteit van deze specifieke zending aan te tonen. Dat appellant er niet voor gekozen heeft om deze zending te voorzien van een gezondheidscertificaat – nog los van de vraag welke bewijskracht daar aan zou worden toegekend – is, naar het oordeel van het College, een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant komt.
Het College volgt appellant niet in zijn betoog, dat reeds door de duur van de periode die gelegen was tussen de aangifte ten uitvoer en de vaststelling van de gebreken, uitgesloten dient te zijn dat de goederen ten tijde van uitvoer niet van voldoende kwaliteit waren. Hoewel de verstreken tijd sinds het moment van aangifte ten uitvoer tot de vaststelling van een gebrek aan een geëxporteerd product, in zijn algemeenheid een indicatie kan zijn voor andere oorzaken van bederf van dat product, dient op grond van de onderhavige feiten en omstandigheden in redelijkheid en naar objectieve maatstaven bezien, te worden uitgesloten dat andere oorzaken aan de ernstige gebreken van deze zending melkpoeder ten grondslag lagen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden zijn besluit strekkend tot het intrekken en terugvorderen van de restitutie heeft gehandhaafd.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing