ECLI:NL:CBB:2005:AU1625
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen heffingen op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken
In deze zaak heeft appellante, een B.V. gevestigd te B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland. Dit besluit, genomen op 7 februari 2005, betrof de heffingen die aan appellante waren opgelegd voor het kalenderjaar 2004 op basis van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963. Appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.J.M. Dullaart, stelde dat zij geen bijdrage verschuldigd was, omdat de oprichting van de vennootschap pas op 31 december 2004 had plaatsgevonden en zij pas op 5 januari 2005 in het handelsregister was ingeschreven.
De Kamer van Koophandel, vertegenwoordigd door mr. S. van Stuivenberg, verweerde zich door te stellen dat de wet expliciet bepaalt dat ondernemingen een bijdrage verschuldigd zijn voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin zij in Nederland zijn gevestigd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 21 juli 2005 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
Het College oordeelde dat appellante, ondanks de late oprichting, wel degelijk heffingplichtig was voor het jaar 2004. De wet voorziet niet in een uitzondering voor ondernemingen die pas aan het einde van het jaar zijn opgericht. Het College concludeerde dat de hoogte van de heffingen correct was vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van invordering af te zien. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.