ECLI:NL:CBB:2005:AU1279

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/677
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van TenneT b.v. inzake subsidieaanvraag op grond van de Elektriciteitswet 1998

In deze zaak heeft de Warmte/Kracht Centrale Kleefsewaard V.O.F. beroep ingesteld tegen een besluit van TenneT b.v. betreffende een subsidieaanvraag op basis van de Elektriciteitswet 1998. De aanvraag was ingediend op 26 september 2003, maar werd door TenneT op 3 december 2003 niet in behandeling genomen, omdat de ondertekenaars niet overeenkwamen met de bevoegde personen volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Appellante heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd door TenneT ongegrond verklaard. De zaak kwam voor het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waar de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toelichtten. Het College oordeelde dat TenneT niet voldoende had onderzocht of de aanvraag bevoegd was ondertekend. Het College concludeerde dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld en dat TenneT opnieuw op het bezwaar van appellante moest beslissen. Tevens werd TenneT veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- en moest het griffierecht van € 273,-- vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2005.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/677 13 juli 2005
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
Warmte/Kracht Centrale Kleefsewaard V.O.F., te Arnhem, appellante,
gemachtigde: mr. T. ter Brugge, advocaat te Amsterdam,
tegen
TenneT b.v., verweerster,
gemachtigde: mr. M.W. Engelen en mr. E.A.M. van Cuijk, beiden werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Appellante heeft bij faxbericht van 12 augustus 2004, dat op dezelfde datum bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 6 juli 2004 met het kenmerk EQ 04-0661.
Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaar tegen haar besluit van 3 december 2003, genomen op grond van de Elektriciteitswet 1998, ongegrond verklaard.
Bij brief van 9 september 2004 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 10 november 2004 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 17 juni 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Appellante werd tevens vertegenwoordigd door haar algemeen directeur A.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Elektriciteitswet 1998 is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 69
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie tot taak een subsidie te verstrekken als bedoeld in paragraaf 2.2, alsmede de taken te verrichten, bedoeld in paragraaf 2.3.
(…)
Artikel 72m
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt op aanvraag een subsidie ten behoeve van de productie van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit of elektriciteit die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling, die is genoemd in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 72p, tweede lid, aan:
a. een op het Nederlandse net aangesloten producent die gedurende ten minste 10 jaar een productie-installatie voor duurzame elektriciteit of klimaatneutrale elektriciteit in stand houdt en exploiteert;
b. een op een Nederlands net of een Nederlandse installatie aangesloten producent die elektriciteit opwekt door middel van warmtekrachtkoppeling.
(…)
Artikel 72n
(…)
3. In de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald dat de voor subsidie in aanmerking komende periode aanvangt op het in de aanvraag aangegeven tijdstip, met dien verstande dat een aanvang voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst van de aanvraag niet mogelijk is.
(…)
Artikel 72r
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een formulier, dat wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
(…)"
De hiervoor genoemde bepalingen maken deel uit van artikel I, onderdeel M, van de Wet van 5 juni 2003 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie, welke Wet met ingang van 1 juli 2003 in werking is getreden.
Artikel III, tweede lid, van deze Wet luidt als volgt:
"2. In afwijking van artikel 72n, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, vangt de voor subsidie in aanmerking komende periode aan op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, of zoveel later als in de aanvraag is aangegeven, mits de aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M."
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, ten tijde en voor zover van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 4:5
1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2. (…)
3. (…)
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 4:15
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij formulier, gedateerd 26 september 2003 (de datum van elektronische indiening), gedagtekend 10 oktober 2003 en ondertekend door algemeen directeur A, welk formulier door verweerster is ontvangen op 14 oktober 2003, heeft appellante bij verweerster subsidie aangevraagd op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 voor een productie-installatie aan adres te Arnhem. Als datum vanaf wanneer appellante de subsidie wil ontvangen, heeft zij 1 juli 2003 vermeld.
- Op het voorgedrukte aanvraagformulier staat vermeld dat in ieder geval een gewaarmerkt uittreksel van de Kamer van Koophandel moet worden bijgevoegd.
- Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland, gedateerd 9 oktober 2003, welk uittreksel aan het aanvraagformulier was gehecht, is appellante een vennootschap onder firma (vof), die op 8 oktober 1991 is opgericht. De vof bestaat uit twee vennoten, te weten Kleefse Waard Energie B.V. en PGEM WK-II B.V., die volgens het uittreksel beiden beperkt bevoegd zijn. Voorts staan op het uittreksel als gevolmachtigden drie personen vermeld, te weten B, A en C, die ieder een beperkte volmacht hebben. Een begin 2004 aan verweerster toegezonden uittreksel d.d. 22 december 2003, vermeldt dezelfde gegevens, met uitzondering van de gevolmachtigde B.
- Bij brief van 21 oktober 2003 heeft verweerster appellante bericht dat de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten en heeft zij appellante een termijn van vier weken gegeven om nadere documenten in te zenden. Voor zover hier van belang, is in de brief het volgende vermeld:
"Tevens is uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel gebleken dat de ondertekenaar van de aanvraag niet volledig/zelfstandig bevoegd is. Wij verzoeken u een bewijsstuk (bijvoorbeeld machtiging) te verstrekken waaruit de volledige bevoegdheid van de ondertekenaar blijkt, of de bijgevoegde kopie (…) van de aanvraag alsnog door alle bevoegden te laten ondertekenen en te retourneren. Van alle ondertekenaars dient een kopie van een geldig legitimatiebewijs (geen rijbewijs) te zijn aangeleverd."
- Bij brief van 18 november 2003 heeft appellante verweerster nadere informatie toegestuurd. De bijgevoegde kopie van de aanvraag is mede ondertekend door D, vennoot, E, firmant en F, vennoot.
- Bij besluit van 3 december 2003 heeft verweerster besloten de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen, aangezien, voor zover thans nog van belang, een correct aanvraagformulier ontbrak; de ondertekenaars op het formulier kwamen niet overeen met de bevoegde personen uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat verweerster in bezit had.
- Bij brief van 12 januari 2004 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 10 juni 2004 heeft zij het bezwaar nader gemotiveerd.
- Op 24 juni 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden door de Bezwaarschriftencommissie milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (hierna: de commissie).
- Op 2 juli 2004 heeft de commissie verweerster geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar, onder overneming van het advies van de commissie, ongegrond verklaard. In het advies is, samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat subsidie slechts kan worden verstrekt aan een producent, zodat met voldoende zekerheid moet worden vastgesteld dat de aanvrager producent is en dat de aanvraag door een daartoe bevoegd persoon wordt gedaan. Aangezien de door verweerster op 20 november 2003 ontvangen aanvulling van de aanvraag niet is ondertekend door degenen die daartoe blijkens het overgelegde uittreksel uit het handelsregister bevoegd waren, kan het standpunt van verweerster dat zij ten tijde van het nemen van het besluit van 3 december 2003 over onvoldoende gegevens beschikte om de aanvraag te beoordelen, niet als onjuist worden aangemerkt. De omstandigheid dat na dat besluit zou zijn gebleken dat de aanvraag wel door de juiste personen is ondertekend, maakt dit niet anders.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt zich primair op het standpunt dat zij tijdig de gevraagde gegevens heeft verschaft. Subsidiair stelt zij dat verweerster bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag heeft kunnen besluiten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In deze zaak is aan de orde de vraag of verweerster terecht heeft besloten de aanvraag van appellante niet in behandeling te nemen omdat haar - verweerster - niet was gebleken dat die aanvraag overeenkomstig artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegdelijk namens de erin genoemde aanvrager was ondertekend.
5.2 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat een bestuursorgaan, alvorens een aanvraag in behandeling te nemen, van de aanvrager kan vergen dat hij aantoont dat de aanvraag in overeenstemming is met het wettelijk voorschrift dat is vervat in voormeld artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb.
In het voorliggende geval evenwel heeft verweerster voortijdig besloten de aanvraag buiten behandeling te laten. Uit de stukken blijkt niet dat verweerster zich voldoende heeft gerealiseerd dat volgens het handelsregister niet alleen drie natuurlijke personen beperkt bevoegd waren, maar ook de beide vennoten. Nadat verweerster bij haar brief van 21 oktober 2003 appellante in de gelegenheid had gesteld de aanvraag alsnog door alle bevoegden te laten ondertekenen en te retourneren, heeft zij verzuimd om de terug ontvangen aanvraag hieraan te toetsen. Had verweerster zich op dat moment wel gerealiseerd dat de beide vennoten beperkt bevoegd waren, dan had zij moeten nagaan of de vennoten op hun beurt bevoegdelijk vertegenwoordigd werden. Voor een dergelijk onderzoek bestond te meer aanleiding nu de drie medeondertekenaars van de aanvraag bij hun naam en handtekening op de aanvraag hadden vermeld dat zij vennoot dan wel firmant waren.
5.3 Meer in het algemeen geldt dat, indien volgens het uittreksel uit het handelsregister natuurlijke of rechtspersonen beperkt bevoegd zijn om handelingen voor een rechtspersoon te verrichten, slechts aan de hand van andere documenten zal kunnen worden uitgemaakt hoe ver een dergelijke bevoegdheid strekt. Daarbij kan gedacht worden aan statuten, reglementen, procuratieregelingen, volmachten en dergelijke. De veronderstelling van verweerster dat de in het uittreksel genoemde personen B, A en C gezamenlijk wel bevoegd zouden zijn en dat alleen de handtekeningen van die drie personen zouden volstaan om een bevoegdheid aan te nemen, was niet gebaseerd op een onderzoek van onderliggende documenten en kan daarom het bestreden besluit niet dragen.
5.4 Aangezien in het onderhavige geval nader onderzoek was geboden (waartoe te meer aanleiding bestond nu de vraagstelling in de brief van 21 oktober 2003 niet geheel helder was), kon verweerster in redelijkheid niet beslissen de aanvraag buiten behandeling te stellen. Overigens is in deze zaak niet gebleken van onwil aan de kant van appellante om verweerster de informatie te verschaffen die deze nodig meende te hebben. Wat betreft het tijdsaspect wijst het College erop dat de beslistermijn op grond van artikel 4:15 van de Awb wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de aanvrager is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen.
5.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat weliswaar zowel het primaire besluit van 3 december 2003 als het bestreden besluit op bezwaar van 6 juli 2004 er mede op berusten dat appellante heeft verzuimd tijdig een bepaalde zogenoemde EAN-code op het aanvraagformulier in te vullen, maar dat ter zitting door de gemachtigden van verweerster over de kwestie van de EAN-code is meegedeeld dat, indien dit destijds het enige probleem zou zijn geweest, dit niet tot de beslissing had geleid de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Verweerster zal opnieuw op de bezwaren van appellante moeten beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.6 Het College acht termen aanwezig verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322,-- per punt).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro);
- bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,-- (zegge:
tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. J.A. Hagen en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005.
w.g. C.M. Wolters w.g. J.M.W. van de Sande