ECLI:NL:CBB:2005:AU1267

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/968
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bijdragen op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken

In deze zaak heeft de Biobrandstoffabriek Ysselsteyn B.V. (i.o.) beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Limburg-Noord, waarbij het bezwaar van appellante tegen de opgelegde bijdragen over de jaren 2002 en 2003 niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroepschrift is op 23 november 2004 ingediend, naar aanleiding van een besluit van 3 november 2004. De Kamer van Koophandel had eerder facturen gestuurd voor de jaarlijkse bijdragen, welke door appellante betwist werden. Tijdens de zitting op 16 juni 2005 zijn beide partijen niet verschenen.

De kern van het geschil betreft de vraag of de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar terecht was. De Kamer van Koophandel stelde dat appellante de bezwaren te laat had ingediend, terwijl appellante aanvoerde dat de termijn niet correct was gecommuniceerd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Kamer van Koophandel voldoende informatie had verstrekt over de termijn voor het indienen van bezwaar, en dat appellante niet tijdig had gereageerd. Het College verklaarde zich onbevoegd voor het deel van het beroep dat betrekking had op de jaren 2004 en 2005, en wees het beroep voor het overige ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verplichtingen van bestuursorganen om duidelijk te communiceren over termijnen. Het College concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling, en dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de Kamer van Koophandel terecht was.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 04/968 19 juli 2005
24030 Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963
Bijdrage handelsregister
Uitspraak in de zaak van:
Biobrandstoffabriek Ysselsteyn B.V. (i.o.), statutair gevestigd te Kessel, appellante,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Limburg-Noord, te Venlo, verweerster.
1. De procedure
Bij een op 23 november 2004 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 3 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerster beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de haar over de jaren 2002 en 2003 opgelegde bijdragen op grond van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (hierna: Wet).
Bij brief van 15 december 2004 heeft verweerster een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij brief van 13 januari 2005 heeft verweerster desgevraagd een op de zaak betrekking hebbend stuk toegezonden.
Bij faxbericht van 24 januari 2005, gericht aan verweerster, heeft appellante gereageerd op het verweerschrift.
Bij brief van 24 januari 2005 heeft verweerster bedoeld faxbericht aan het College toegezonden en haar reactie daarop kenbaar gemaakt.
Bij brief van 26 januari 2005 heeft verweerster een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2005. Appellante noch verweerster zijn, zoals vooraf aangekondigd, ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In hoofdstuk 6 van de Wet is de financiering van de kamers van koophandel en fabrieken geregeld. Onderscheiden is in heffing ten behoeve van wetsuitvoering (§ 1, artikelen 32 en 33), retributies voor voorlichting en overige taken (§ 2, artikel 34), heffing ten behoeve van loketfunctie en voorlichting (§ 3, artikel 35), retributie voor beleidsadvisering (§ 4, artikel 36), heffing ten behoeve van beleidsadvisering en regionale stimulering (§ 5, artikel 37) en retributies voor niet-wettelijke taken (§ 6, artikel 38).
De bijdragen zijn verschuldigd door ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Blijkens een uittreksel, gedateerd 29 november 2004, van het handelsregister stond laatstelijk in dit register ingeschreven de besloten vennootschap Biobrandstoffabriek Ysselsteyn B.V. i.o., sedert 8 februari 2002 statutair gevestigd te Kessel.
- Bij facturen van 14 februari 2002 met nummer 500035426 en 23 januari 2003 met nummer 312047022 heeft verweerster bij appellante de jaarlijkse bijdragen handelsregister kamer van koophandel over de jaren 2002 en 2003 ten bedrage van
€ 182,76 respectievelijk € 175,14 in rekening gebracht.
- Op 18 oktober 2004 heeft verweerster appellante aangemaand de facturen te betalen.
- Bij faxbericht van 31 oktober 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze facturen.
- Verweerster heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
“ (…).
Op 31 oktober 2004 ontvingen wij uw fax inzake de jaarlijkse bijdrage 2002 en 2003. Wij willen u het volgende mededelen.
Gelet op hetgeen wat bij de factuur is vermeld moeten bezwaren binnen zes weken, gerekend vanaf de eerste dag na de factuurdatum, bij de kamer van koophandel worden ingediend. Uw bezwaar inzake de jaarlijkse bijdrage 2002 (factuurdatum 14-2-2002) had ingediend moeten zijn voor 29 maart 2002 terwijl uw bezwaar inzake de jaarlijkse bijdrage 2003 (factuurdatum 23-01-2003) had ingediend moeten zijn voor 7 maart 2003.
Uw bezwaar moeten wij dan ook kennelijk niet ontvankelijk verklaren.
(…).”
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Blijkens het beroepschrift richt appellante zich niet alleen tegen hetgeen in het bestreden besluit is overwogen en beslist, doch ook (rechtstreeks) tegen de haar over de jaren 2004 en 2005 opgelegde dan wel op te leggen bijdragen kamer van koophandel. Het College wijst erop dat appellante ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hiertegen eerst bezwaar dient te maken alvorens beroep kan worden ingesteld.
Voor zover het beroep is gericht tegen de aan appellante over de jaren 2004 en 2005 opgelegde dan wel op te leggen bijdragen kamer van koophandel zal het College zich derhalve onbevoegd verklaren van het beroep kennis te nemen en het ingediende beroepschrift in zoverre op grond van artikel 6:15 Awb aan verweerster doorzenden ter behandeling als bezwaarschrift.
4.2 Verweerster heeft het bezwaar van appellante tegen de haar over de jaren 2002 en 2003 opgelegde bijdragen kamer van koophandel bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve is in onderhavig geding uitsluitend de vraag aan de orde of verweerster hiertoe terecht heeft besloten.
Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Appellante heeft in beroep niet bestreden dat verweerster de facturen over 2002 en 2003 op respectievelijk 14 februari 2002 en 23 januari 2003 aan haar heeft verzonden, zodat het College ervan uitgaat dat deze besluiten op genoemde data bekend zijn gemaakt. Appellante heeft hiertegen eerst op 31 oktober 2004 en derhalve ruimschoots na de daarvoor gestelde termijnen, bezwaar gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellante stelt dat verweerster haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de bezwaartermijn niet op de aan haar toegezonden facturen was vermeld. Verweerster heeft daar echter -onweersproken- tegenover gesteld dat zij appellante door middel van een bijsluiter, gevoegd bij de factuur, heeft geattendeerd op de wijze waarop en de termijn waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt tegen de jaarlijkse bijdrage. Hiermede heeft verweerster naar het oordeel van het College genoegzaam voldaan aan de verplichting van artikel 3:45 Awb om bij de bekendmaking van het besluit te vermelden door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Van een verschoonbare termijnoverschrijding is derhalve geen sprake, zodat verweerster het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3 Gezien het vorenoverwogene is het beroep voor het overige ongegrond.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
5. De beslissing
Het College:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover dit is gericht tegen de aan appellante over de jaren
2004 en 2005 opgelegde dan wel op te leggen bijdragen kamer van koophandel;
- bepaalt dat het beroepschrift in zoverre wordt doorgezonden aan verweerster, ter behandeling als bezwaarschrift;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. A. Venekamp