College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/449 13 juli 2005
7760 Regelgeving overig
Vleeskalveren
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te X, appellante,
gemachtigde: mr. C.M.J. Peeters, advocaat te Oosterhout,
tegen
Productschap Vee en Vlees, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M.J. Kloppenburg, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 24 mei 2004, bij het College binnengekomen op 25 mei 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 april 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 25 juni 2003, genomen op grond van de Verordening slachtpremie kalveren van verweerder.
Bij brief van 13 juli 2004 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 13 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 maart 2005 heeft appellante nog enkele stukken in het geding gebracht.
Op 11 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunt nader hebben toegelicht. Ter zitting waren voorts aanwezig aan de zijde van appellante B en aan de zijde van verweerder S. Venneman. Als getuigen zijn ter zitting gehoord C, oud * jaar, wonende te Y, kalvermester en veehandelaar, en D, oud ** jaar, wonende te Z, administratief medewerkster.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de preambule van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb 2000, L 204, blz. 1), wordt onder meer het volgende overwogen:
"(21) De houders van de dieren, de vervoerders uitgezonderd, moeten voor de dieren op hun bedrijf een register bijhouden. De kenmerken van dat register moeten worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap. De bevoegde autoriteit moet deze registers kunnen inzien wanneer zij daarom verzoekt."
Deze Verordening bepaalt voorts onder meer het volgende:
"Artikel 3
De identificatie- en registratieregeling voor runderen omvat de volgende elementen:
(…)
d) individuele registers op elk bedrijf.
(…)
Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt.
Artikel 24
1. Verordening (EG) nr. 820/97 wordt ingetrokken.
2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 820/97 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening (…). "
Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (Pb 1997, L 354, blz. 19), voorzover hier van belang, bepaalt:
"Artikel 8
Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht. "
Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 1992, L 391, blz. 36), luidt, voorzover en ten tijde van belang, als volgt:
"Artikel 6
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse worden uitgevoerd op zodanige wijze dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor toekenning van de steunbedragen en premies is gewaarborgd.
(…)
5. De controles ter plaatse worden onverwacht uitgevoerd. Een dergelijke controle mag echter worden aangekondigd, doch slechts zo lang van tevoren als strikt noodzakelijk is en, als algemene regel, niet meer dan 48 uren van tevoren (…).
6. De controles ter plaatse bij levende dieren in het kader van de betrokken steunregeling omvatten met name:
a) een controle om na te gaan of het totale aantal op het bedrijf aanwezige dieren dat voor de betrokken regeling in aanmerking komt, overeenstemt met het aantal voor die regeling in aanmerking komende dieren dat in het register is ingeschreven en aan het gecomputeriseerde gegevensbestand is gemeld overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 820/97;
b) een controle aan de hand van het door de producent bijgehouden register om na te gaan of alle dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend gedurende de gehele voorgeschreven periode zijn aangehouden en of de gegevens identiek zijn aan de aan het gegevensbestand meegedeelde gegevens. (…);
c) een steekproefcontrole van het register aan de hand van de bewijsstukken, bijvoorbeeld aankoop- en verkoopfacturen, slachtcertificaten, veterinaire certificaten en paspoorten zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 820/97;
d) een controle om na te gaan of alle op het bedrijf aanwezige runderen waarvoor steunaanvragen zijn ingediend of in de toekomst kunnen worden ingediend, met oormerken en paspoorten zijn geïdentificeerd en in het register van het bedrijfshoofd zijn ingeschreven en zijn gemeld aan het gecomputeriseerd gegevensbestand overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97.
(…)
Artikel 10 ter
1. Als bij de administratieve controle of uit de controle ter plaatse blijkt dat het aantal in de steunaanvraag aangegeven dieren verschilt van het geconstateerde aantal in aanmerking komende dieren, wordt, behalve in geval van overmacht en nadat artikel 10, lid 5, is toegepast, wat de natuurlijke omstandigheden betreft, de steun overeenkomstig lid 2 verlaagd.
2. Wanneer de aanvraag op ten hoogste 20 dieren betrekking heeft, wordt het steunbedrag verlaagd:
a) met het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil, indien dit niet meer bedraagt dan twee dieren,
b) met tweemaal het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil, indien dit meer dan twee, maar niet minder dan vier dieren, bedraagt.
Indien het verschil meer dan vier dieren bedraagt, wordt geen premie verleend.
In andere gevallen wordt het steunbedrag verlaagd:
a) met het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil, indien dit niet groter is dan 5 %,
b) met tweemaal het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil, indien dit groter is dan 5 % maar niet groter dan 20 %.
Indien het vastgestelde verschil groter is dan 20 %, wordt geen steun verleend.
De in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde percentages zijn percentages van het aantal aangegeven dieren en de in de derde alinea, onder a) en b), bedoelde percentages zijn percentages van het geconstateerde aantal.
Artikel 10 quinquies
Een bij een controle ter plaatse geconstateerd rund als bedoeld in de artikelen 10 en 10 ter is een rund dat:
a) individueel is geïdentificeerd door middel van een paspoort overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 820/97, waarin ten minste melding wordt gemaakt van de geboortedatum, het geslacht, de verplaatsingen en de sterfte als bepaald in artikel 7, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 820/97;
b) in het gecomputeriseerde gegevensbestand is geregistreerd overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 820/97 en naar behoren is ingeschreven in het register overeenkomstig artikel 7 van die verordening;
c) individueel is geïdentificeerd door middel van oormerken als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 820/97;
d) wanneer het een dier betreft dat voor communautaire steun is gedeclareerd, zich bevindt op de door de aanvrager aangegeven plaats overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de onderhavige verordening.
Een rund waarvan één van de twee oormerken verloren is, wordt als geconstateerd beschouwd indien het duidelijk en individueel geïdentificeerd is met enig ander in de eerste alinea genoemd middel. Voorts wordt, wanneer het register van de producent of de paspoorten van de runderen onjuiste gegevens bevatten betreffende geboortedatum, geslacht, verplaatsingen en sterfte, de communautaire steun slechts overeenkomstig artikel 10 ter verlaagd wanneer de fouten zijn toe te schrijven aan de aanvrager en worden geconstateerd bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft bij verweerder in de jaren 2001 en 2002 slachtpremie aangevraagd.
- Op 16 april 2002 heeft een fysieke controle op het bedrijf van appellante plaatsgevonden. Van de controle is een rapport opgemaakt.
- Naar aanleiding van het controlerapport en een schriftelijke toelichting daarbij van de controleurs, heeft verweerder bij nota van 25 juni 2003 van appellante een bedrag van EUR 29.097,75 teruggevorderd.
- Hiertegen heeft appellante bij brief van 3 juli 2003 bezwaar gemaakt.
- Op 11 maart 2004 is appellante over haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij allereerst overwogen dat de terugvordering niet berust op Verordening (EG) nr. 2419/2001, zoals abusievelijk eerder vermeld, maar op Verordening (EEG) nr. 3887/92, aangezien de slachtpremie is teruggevorderd voor de dieren waarvoor in het jaar 2001 premie is aangevraagd en verleend. De toepasselijke bepalingen van deze laatste verordening strekken inhoudelijk tot hetzelfde besluit. Verder is onder meer het volgende overwogen:
"Blijkens het controlerapport hebben controleurs E en F tijdens de controle onder meer vastgesteld dat het bedrijfsregister niet alle vereiste gegevens bevat, dat de bewaartermijn van 3 jaar niet in acht wordt genomen en dat de betrouwbaarheid van het bedrijfsregister niet wordt onderbouwd door de onderliggende documenten. Voorts hebben zij onder rubriek 3. 'Dieren waarvoor slachtpremie is aangevraagd' (onder meer) als bevinding vermeld dat (C) het aantal dieren waarvoor in de 12 maanden voorafgaande aan de controledatum slachtpremie is aangevraagd en die volgens de gegevens op het bedrijf niet in het bedrijfsregister zijn opgenomen 6 bedraagt en (D) het aantal dieren waarvoor in de 12 maanden voorafgaande aan de controledatum slachtpremie is aangevraagd en die in het bedrijfsregister zijn teruggevonden en tevens correct in I&R zijn opgenomen, maar waarvan een of enkele gegevens niet correct in het bedrijfsregister zijn opgenomen 30 bedraagt.
De onder rubriek 3. van het controlerapport genoemde constateringen suggereren dat ook het bedrijfsregister met betrekking tot de dieren waarvoor slachtpremie is aangevraagd op 16 april 2002 is gecontroleerd. Dit is echter niet het geval geweest. Bij het controlerapport hoort ook een toelichting van de controleurs gericht aan LASER Roermond, aldaar ingekomen op 18 april 2002. Deze toelichting vermeldt duidelijk dat van de vorige groepen kalveren op het bedrijf van de producent geen register aanwezig was. De controleurs hebben ten aanzien van deze dieren dan ook geen constateringen kunnen doen, welke zijn ontleend aan het bedrijfsregister. In het controlerapport, en niet alleen in de toelichting daarop, had duidelijk tot uitdrukking moeten worden gebracht dat het bedrijfsregister met betrekking tot dieren waarvoor slachtpremie was aangevraagd, niet bij u op het bedrijf aanwezig was. Een juiste constatering in het controlerapport onder rubriek 3. zou bij C het getal 1243 en bij D het getal 0 zijn geweest.
Voorts blijkt uit het controlerapport dat in de toelichting op rubriek 3. is vermeld dat alle vereiste gegevens wel zijn terug te vinden bij de eigenaar van de kalveren. Dit suggereert dat de controleurs het register bij de eigenaar - kalverhandel C - hebben gecontroleerd en aldaar de vereiste gegevens hebben teruggevonden. De toelichting op het controlerapport (van 18 april 2002) vermeldt echter dat alle gegevens omtrent de vorige groep kalveren volgens de producent bij de eigenaar van de kalveren zijn. Deze toelichting vermeldt verder dat de controle alleen is uitgevoerd bij de producent en niet bij de eigenaar. De vermelding in het controlerapport onder 3. had dan ook opgenomen moeten worden onder C Opmerkingen producent.
Gelet op het bovenstaande is het productschap van oordeel dat het controlerapport onder rubriek 3. constateringen bevat die niet kunnen zijn ontleend aan het bedrijfsregister en dus niet in het rapport hadden moeten worden opgenomen. Naar aanleiding van deze constateringen heeft de heer G van het productschap bij fax van 14 augustus 2002 (…) navraag gedaan bij LASER Roermond. In deze fax is onder meer gevraagd hoe de controleurs hebben kunnen controleren indien voor de dieren waarvoor slachtpremie was aangevraagd geen bedrijfsregister aanwezig was. Bij brief van 4 september 2002 (…) heeft controleur E hierop geantwoord dat de aangevraagde kalveren zijn gecontroleerd op de aanwezige slachtlijsten. Dit antwoord strookt met de toelichting op het controlerapport waaruit blijkt dat de controleurs hebben geconstateerd dat, naast de weekoverzichten en de agendanotities, de slachtgegevens van de in 2001 afgevoerde kalveren op uw bedrijf aanwezig waren. De constateringen onder rubriek 3. zijn dan ook kennelijk ontleend aan de op uw bedrijf aanwezige slachtlijsten. De slachtlijsten vormen echter slechts een gedeelte van het bedrijfsregister (deel B) en kunnen niet dienen ter vervanging van het volledige bedrijfsregister. De conclusie had derhalve moeten zijn dat van de 1243 dieren geen enkel dier in het bedrijfsregister was geconstateerd, nu deze niet in het ter plekke aanwezige bedrijfsregister waren opgenomen.
Door u is gesteld dat deze conclusie niet had mogen worden getrokken omdat voor de voorgaande (in de steunaanvraag aangegeven) kalveren het bedrijfsregister bij eigenaar C lag en in orde was. Deze stelling faalt reeds omdat, zoals hiervoor vermeld, de controleurs bij de "controle ter plaatse" - en dat is de controle op het bedrijf en niet ergens anders - niet hebben kunnen constateren dat de in de steunaanvraag aangegeven dieren naar behoren in het bedrijfsregister waren ingeschreven, nu deze dieren niet waren opgenomen in het aanwezige bedrijfsregister, waarin immers slechts de aanwezige groep kalveren was ingeschreven. Dit is door u ook niet ontkend.
Nu geen bedrijfsregister is ingezien overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 moet ten aanzien van de dieren voor het premiejaar 2001, waarvoor reeds premie aan u was verleend, worden vastgesteld dat deze als niet 'geconstateerd' in de zin van artikel 10 quinquies, aanhef en onder b, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 worden aangemerkt, aangezien het register voor deze dieren niet op uw bedrijf aanwezig was en dus van vermelding van deze dieren in het register niet kan zijn gebleken. Dit leidt tot de dwingende conclusie dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 ter, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 het vastgestelde verschil in aantal dieren groter is dan 20% en dat derhalve geen steun wordt verleend."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep het volgende naar voren gebracht:
"1. (…) Het Productschap stelt zich op het standpunt dat door het niet aanwezig zijn van het register van de vorige groepen kalveren daarmee geen sprake is geweest van een bedrijfsregister in de zin van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 10 ter en artikel 10 quinquies van Verordening (EEG) nr. 3887/92. De maatschap betwist deze stellingname. De betreffende verordeningen bepalen zeker niet dwingend dat het betreffende register fysiek op het bedrijf aanwezig moet zijn voor zover het gaat om kalveren die niet meer aanwezig zijn. Artikel 7 vierde lid van de Verordening 1760/2000 bepaalt immers slechts dat het register "gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van tenminste drie jaar ter beschikking wordt gehouden van de bevoegde autoriteit die op haar verzoek inzage krijgt". Uit niets blijkt dat onder het begrip ter beschikking houden moet worden verstaan het daadwerkelijk fysiek op het bedrijf aanwezig doen zijn. Niet valt in te zien waarom ingevolge deze tekst derhalve het register ook daadwerkelijk fysiek op de bedrijfslocatie zou moeten zijn en niet bijvoorbeeld bij de boekhouder of bij de eigenaar van de afgevoerde kalveren. Het gaat hier tenslotte om partijen kalveren die het bedrijf al hebben verlaten. Het betreffende bedrijfsregister lag bij eigenaar C op zeer korte afstand van de stallen van de maatschap en was geheel in orde. Artikel 7 lid 4 verbiedt derhalve geenszins dat het register met betrekking tot voorgaande perioden niet op het bedrijf zelf bewaard wordt maar elders. Artikel 7 lid 4 spreekt immers slechts van het "ter beschikking houden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt". Het ter beschikking houden is iets anders dan het daadwerkelijk fysiek moeten bewaren op het bedrijf zelf.
Voor zover derhalve het besluit tot terugvordering is gebaseerd op artikel 7 lid 4 van Verordening 1760/2000 is het besluit niet gebaseerd op een wettelijk voorschrift, althans gebaseerd op een onjuiste uitleg daarvan en als zodanig derhalve in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het vorenstaande geldt eveneens ter zake de uitleg die het Productschap geeft van artikel 10 ter juncto artikel 10 quinquies van Verordening 3887/92. Artikel 10 ter van Verordening 2801/1999, strekkende tot wijziging van 3887/92 (in zoverre is ook de verwijzing door het Productschap niet echt helder waar zij immers spreekt over artikel 10 ter van 3887/92, hetgeen feitelijk onjuist is) regelt immers wat de sancties zijn ter zake de verlaging van steun "als bij de administratieve controle of uit de controle ter plaatse blijkt dat het aantal in de steunaanvraag aangegeven dieren verschilt van het geconstateerde aantal in aanmerking komende dieren".
Deze tekst veronderstelt dus dat er twee soorten controles mogelijk zijn, namelijk een administratieve controle en een controle ter plaatse. Blijkbaar zijn er dus ook administratieve controles mogelijk die niet als zodanig een controle ter plaatse vormen. En nu de verordening uitdrukkelijke een controle mogelijk beschouwt die geen controle ter plaatse vormt, valt niet in te zien waarom dan een administratieve controle uitgesloten zou zijn met betrekking tot het register dat gaat over voorgaande perioden. Niet valt in te zien waarom dat register ook niet elders zou kunnen liggen, bijvoorbeeld bij de eigenaar van de kalveren, zoals in casu. De verordening voorziet immers uitdrukkelijk in de mogelijkheid van een administratieve controle die niet ter plekke van het bedrijf plaatsvindt blijkens de tekst van artikel 10 ter van Verordening 2801/1999.
Ook het beroep op artikel 10 quinquies van deze Verordening 2801/1999, zoals gedaan door het Productschap, faalt. Artikel 10 quinquies definieert immers slechts wat een "bij een controle ter plaatse geconstateerd rund als bedoeld in de artikelen 10 en 10 ter is". Het gaat hier dus om een specificatie van runderen welke bij een controle ter plaatse geconstateerd zijn. Artikel 10 quinquies regelt derhalve niet administratieve controles, controles waarin de verordening ook uitdrukkelijk heeft voorzien blijkens de aanhef van artikel 10 ter. Ook een beroep op artikel 10 quinquies faalt derhalve.
2. Ten onrechte oordeelt op grond van het vorenstaande het Productschap dat de maatschap in verband daarmee tijdens een controle het bedrijfsregister ook met betrekking tot dieren waarvoor reeds premie was aangevraagd op het bedrijf aanwezig moest hebben omdat immers blijkens artikel 10 ter eerste lid het op zichzelf ook mogelijk is dat een administratieve controle plaatsvindt en derhalve niet ter plaatse plaatsvindt. Het is dan ook ten onrechte dat op grond daarvan vervolgens het Productschap oordeelt dat er geen bedrijfsregister was in de zin van artikel 7 van Verordening 1760/2000. Het betreffende bedrijfsregister was immers wel degelijk ter beschikking van de bevoegde autoriteit en deze kon ook zonder meer daarin inzage nemen doch de betreffende controleurs hebben het nagelaten, overigens in afwijking van hetgeen in het verleden door hen wel is gedaan, namelijk ter plekke van de eigenaar C de bedrijfsregisters inzien. Onbegrijpelijk is het voor de maatschap dat dit in dit concrete geval niet is gebeurd. In ieder geval staat vast dat het bedrijfsregister ter beschikking werd gehouden van de bevoegde autoriteiten en dat deze ook desgewenst inzage had kunnen nemen.
3. Er is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel c.q. rechtszekerheidsbeginsel waar in het verleden de controleurs van LASER bij eigenaar C wel de registers van contracterende kalverhouders zijn komen controleren. Er is tevens sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor nu men zich ter weerlegging van deze gang van zaken in het verleden beroept op een brief van controleur E van 4 september 2002, een brief die als bijlage 2 bij de beschikking is te vinden doch die als zodanig geen onderdeel van het debat heeft gevormd in de bezwaarschriftenfase en waarvan thans de maatschap voor het eerst kennis neemt. Het vorenstaande geldt ook voor de brief die als bijlage 1 bij de beschikking is te vinden, bestaande uit de fax van 14 augustus 2002 van het Productschap aan LASER Roermond. Ook deze brief is geen onderdeel van het debat geweest in de bezwaarschriftenfase. De maatschap betwist de juistheid van hetgeen door controleur E in zijn brief van 4 september 2002 te kennen is gegeven. De maatschap is van oordeel dat processueel gezien het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden doordat zij thans niet in de gelegenheid gesteld is geweest om haar eigen vragen te stellen aan E en E vervolgens ook te bevragen op de vragen zoals die zijn gesteld door het Productschap aan hem. In het bijzonder wenst de maatschap E te bevragen op de feitelijke gang van zaken in het verleden door hem en door collega-controleurs. Zo wenst de maatschap ook andere getuigen op dit punt te horen opdat haar uit anderen hoofde bekend is dat elders wel degelijk in vergelijkbare situaties geen punt is gemaakt van het feit dat de locatie van het houden van de kalveren niet dezelfde is als die van het bewaren van het bedrijvenregister. De maatschap biedt uitdrukkelijk bewijs aan van deze afwijkende gang van zaken waarbij blijkbaar geen sprake is geweest van enige naheffing.
4. In de visie van zowel E als F, de controleurs, is blijkbaar wel sprake van een situatie waarbij het bedrijfsregister op het bedrijf wordt bijgehouden gezien de wijze waarop zij het controlerapport fysieke controles op bedrijven hebben ingevuld, zulks mede in relatie tot de toelichting op dit rapport. Op de betreffende vraag 2a wordt uitdrukkelijk de vraag of op het bedrijf het voorgeschreven bedrijfsregister aanwezig is met ja beantwoord. De feitelijke vraag of de bewaartermijn van drie jaar in acht wordt genomen is met nee beantwoord maar daar tegenover staat dat men uitdrukkelijk stelt dat alle vereiste gegevens wel degelijk terug te vinden zijn bij de eigenaar van de kalveren. Ten onrechte wordt thans in de uitspraak op het bezwaarschrift de conclusie getrokken dat, nu een en ander niet is gecontroleerd in de administratie van de eigenaar van de kalveren, voorshands ervan uit moet worden gegaan dat er dus niet is voldaan aan de verplichting van de bewaartermijn van drie jaar. Dat is uiteraard een conclusie uit het ongerijmde. Uit het controlerapport en de toelichting blijkt geenszins dat er grond bestaat voor de veronderstelling dat er geen registers zouden zijn van de vorige groepen kalveren. Het feit dat die registers zich niet fysiek bevonden op het bedrijf van de maatschap, rechtvaardigt niet de conclusie dat derhalve de bewaartermijn van drie jaar niet in acht zou zijn genomen! Uitdrukkelijk heeft de maatschap - zie de verslagen van de hoorzittingen - kenbaar gemaakt dat die bedrijfsregisters ter inzage ter beschikking waren en het feit dat de controleurs niet hebben gecontroleerd bij eigenaar C brengt nog niet mee de conclusie dat alsdan niet wordt voldaan aan de bewaarplicht.
5. Ten onrechte en in strijd met het recht wordt geoordeeld dat geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht aan hetgeen door de controleurs in het controlerapport onder 3.c is ingevuld. Ten onrechte omdat men de foute conclusie trekt dat uit de controle ter plaatse het aantal in de steunaanvraag aangegeven dieren niet is "geconstateerd" in de zin van artikel 10 ter juncto artikel 10 quinquies van Verordening 3887/92 (bedoeld zal wel zijn 2801/1999). Hiervoor is reeds omstandig uiteen gezet dat de geciteerde artikelen geenszins dwingend enkel voorzien in een controle ter plaatse, maar daarnaast ook wel degelijk de mogelijkheid kennen van een administratieve controle."
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het gaat in deze zaak om de gevolgen die verweerder heeft verbonden aan het feit dat ten tijde van de fysieke controle op het bedrijf van appellante niet aan de hand van het bedrijfsregister kon worden vastgesteld of de dieren die in de daaraan voorafgaande periode van twaalf maanden waren geslacht, correct in het bedrijfsregister waren opgenomen.
5.2 Het bestreden besluit is erop gebaseerd dat in een dergelijk geval op grond van de artikelen 10 ter en 10 quinquies van Verordening (EEG) nr. 3887/92 de steun moet worden verlaagd, aangezien de betreffende dieren niet als bij een controle ter plaatse geconstateerd kunnen worden aangemerkt.
5.3 De grieven van appellante zijn er alle op gebaseerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de dieren niet overeenkomstig de voorschriften in het bedrijfsregister waren opgenomen. Volgens appellante waren de dieren wel correct geregistreerd en had verweerder zulks ook kunnen constateren, indien deze de fysieke controle elders, in dit geval op het bedrijf van de eigenaar van de dieren, had uitgevoerd.
5.4 De grieven falen. Als houder van de dieren was appellante op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 verplicht een register bij te houden en dit te allen tijde en gedurende drie jaar ter beschikking te houden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage diende te krijgen. Vast staat dat de historische gegevens van het bedrijfsregister ten tijde van de controle niet aan de controleurs ter inzage konden worden gegeven, aangezien dat deel van het register op dat moment niet op het bedrijf aanwezig was. Daarmee staat vast dat appellante het register niet ter beschikking hield van de bevoegde autoriteit, reeds omdat ze er op dat moment zelf niet de daadwerkelijke en directe beschikking over had.
5.5 Het betoog dat de controleurs het register bij de eigenaar van de dieren hadden kunnen inzien, kan appellante niet baten, aangezien Verordening (EEG) nr. 3887/92 reeds gevolgen verbindt aan het bij een controle ter plaatse niet kunnen constateren van runderen. Om dezelfde reden zijn de controleurs evenmin gehouden hun controle uit te breiden naar een andere locatie, zoals in dit geval een ander bedrijf, of om een extra administratieve controle te houden. Ook als dat in het verleden bij andere bedrijven een enkele keer wel is gedaan en er toen niet in al die gevallen direct gevolgen zijn verbonden aan het niet op het bedrijf zelf aanwezig zijn van het complete bedrijfsregister, kan appellante hier geen aanspraak op maken. Appellante heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat deze controles bij andere bedrijven juist bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij het bedrijfsregister ook wel op een andere locatie kon bewaren of laten bewaren. Appellante is de houder van de dieren die aanspraak maakt op de premie en die zich aan de voorschriften moet houden. Eventuele ervaringen van anderen, waaronder de eigenaar van de dieren, kunnen daarom niet bepalend zijn voor haar verwachtingen ten aanzien van de controlepraktijk, daargelaten of de incidenten waarop appellante zich beroept het rechtens te honoreren vertrouwen konden rechtvaardigen dat de bestendige gedragslijn ten aanzien van de uitvoering van de controles ter plaatse was gewijzigd.
5.6 Aan het voorgaande kan worden toegevoegd dat uit artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3887/92, en in het bijzonder uit onderdeel b van het zesde lid, blijkt dat de controle ter plaatse aan de hand van het bedrijfsregister dient te geschieden en dat daarbij niet alleen actuele gegevens uit dat register, maar ook historische gegevens noodzakelijk zijn. Appellant wist dus – of had kunnen weten – dat de aanwezigheid van een compleet register voor de controle van essentieel belang was. Nu bovendien de controle van tevoren was aangekondigd, valt niet in te zien dat het voor betrokkene niet mogelijk was het complete register voor de controleurs gereed te houden.
5.7 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.8 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. F. Stuurop en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener