Met betrekking tot de aantallen ontbrekende vaccinaties is ter zitting namens het productschap verklaard dat aldaar geen gegevens bekend zijn met betrekking tot de door B gestelde entbonnen, die blijkens de procedure in eerste aanleg niet bekend zijn aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren, de CBD en het tuchtgerecht.
4.5 Met betrekking tot overtreding van artikel 8 van de Verordening is voor het College genoegzaam komen vast te staan dat C telefonisch contact heeft opgenomen om een afspraak te maken en dat B geweigerd heeft daarop in te gaan.
Het College neemt hierbij in aanmerking dat het berechtingsrapport dienaangaande in duidelijke bewoordingen is gesteld en voorts dat C, van wie niet is gebleken dat hij belang heeft bij het doen van een onjuiste verklaring, ter zitting onder ede heeft verklaard over de gang van zaken met betrekking tot de telefoongesprekken van 4 en 8 december 2003. De enkele ontkenning van B, die daarbij een duidelijk belang heeft, dat die telefoongesprekken hebben plaatsgevonden, komt het College dan ook niet aannemelijk voor. Het tuchtgerecht heeft met betrekking tot dit feit op goede gronden besloten tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel. Het beroep is op dit punt ongegrond.
4.6 Het College stelt, na vergelijking met de gegevens waarop het berechtingsrapport is gebaseerd, voorts vast dat de entbonnen die B ter zitting heeft getoond allemaal voorkomen op de controlelijst van C. Niet gebleken is dat er entbonnen van vleesvarkens van het bedrijf in Y zijn op een ander UBN-nummer. Deze vaststelling laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat met betrekking tot 1530 vleesvarkens geen enting heeft plaatsgehad volgens het voorgeschreven entprogramma.
4.7 Indien varkens niet worden gevaccineerd, beschikt de betreffende varkenshouder niet over vaccinatiebonnen die hij zou kunnen opsturen. Hieruit volgt dat het tuchtgerecht ten onrechte bewezen heeft verklaard dat appellante na de vaccinaties die bonnen niet tijdig aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren heeft gezonden, zodat appellante daarvan moeten worden vrijgesproken.
De uitspraak van het tuchtgerecht dient in zoverre te worden vernietigd.
4.8 Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de overtreding die het tuchtgerecht onbesproken heeft gelaten, te weten het niet laten vaccineren van varkens, bewezen kan worden verklaard. In de hiervoor onder 4.6 vastgestelde feiten ziet het College aanleiding om bewezen te verklaren dat appellante door in de periode 14 februari 2003 tot en met 28 november 2003 1530 vleesvarkens niet te laten vaccineren tegen de Ziekte van Aujeszky conform een door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees vastgesteld entschema, artikel 2, eerste lid, van de Verordening 2002 heeft overtreden.
4.9 Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Wet 2004 kunnen voor overtredingen die zijn begaan voor het inwerkingtreden van de Wet 2004 slechts die tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd, zoals die voor die inwerkingtreding golden. De bewezen verklaarde feiten hebben zich voorgedaan voor inwerkingtreding van de Wet 2004. Op grond van de Wet en de Verordening 2002 kan voor overtreding van de Verordening 2002 een boete van maximaal € 4500 worden opgelegd. Op grond van de ten tijde van belang door het tuchtgerecht gehanteerde richtlijnen gold voor overtreding van artikel 8 van de Verordening 2002 een boete van € 250 en voor overtreding van artikel 2, eerste lid, Verordening 2002 een boete variërend tussen € 0,57 en € 0,68 per niet gevaccineerd varken. Deze bedragen zijn gerelateerd aan de besparing als gevolg van het achterwege laten van de vaccinatie. Het aldus verkregen bedrag wordt vermenigvuldig met de factor 2, teneinde het bestraffende karakter te onderstrepen.
4.10 Het tuchtgerecht heeft in zijn beschikking van 21 juni 2004 een boete opgelegd van € 300 ter zake van de overtreding van artikel 8. Het tuchtgerecht heeft niet gemotiveerd op welke gronden de boete hoger is vastgesteld dan het bedrag ingevolge het ten tijde van de overtreding gehanteerde boetebeleid. Het College acht een boete van € 250 passend en geboden.
4.11 De boete met betrekking tot de overtreding van artikel 2, eerste lid Verordening 2002 stelt het College, met toepassing van het ten tijde van de overtreding vigerende boetebeleid, op € 1750. Deze boete is, afgerond naar boven, gebaseerd op de minimale boete van € 0,57 per niet gevaccineerd varken, vermenigvuldigd met het aantal niet gevaccineerde varkens, zijnde 1530. Dit bedrag wordt met inachtneming van het boetebeleid vermenigvuldigd met de factor 2. Deze boete acht het College gezien de ernst en omvang van de overtreding passend en geboden. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor een ander oordeel.
4.12 Deze uitspraak berust op artikel 13, artikel 2, eerste lid, artikel 3, derde lid en artikel 8 van Verordening 2002 en hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.