ECLI:NL:CBB:2005:AT8933

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/858
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep is ingediend op 19 oktober 2004, na een besluit van 29 september 2004. De Minister had eerder, op 16 december 2003, aan appellant meegedeeld dat hij niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking kwam. Appellant maakte bezwaar, maar de Minister stelde dat dit bezwaar te laat was ingediend.

De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellant en de Minister, waarbij de Minister op 7 juni 2005 aanvullende informatie verstrekte. De kern van het geschil was of het bezwaarschrift tijdig was ingediend, gezien de datum waarop appellant het besluit had ontvangen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister niet voldoende bewijs had geleverd dat het besluit op de juiste wijze was verzonden en dat de datum van verzending niet vaststond. Hierdoor was het niet uitgesloten dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend.

Het College concludeerde dat het beroep gegrond was, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant, vastgesteld op € 322,00, en het betaalde griffierecht van € 136,00. De uitspraak werd gedaan op 29 juni 2005 door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van griffier F.W. du Marchie Sarvaas.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
derde enkelvoudige kamer
AWB 04/858 29 juni 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: G.G. Versantvoort, te Heeswijk - Dinther,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 16 oktober 2004, bij het College binnengekomen op 19 oktober 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 september 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 16 december 2003 om hem geen subsidie toe te kennen naar aanleiding van zijn aanvraag 2003 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna; de Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 19 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij griffiersbrief van 31 mei 2005 heeft het College verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft de gevraagde informatie verstrekt bij brief van 7 juni 2005.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de stukken zijn, voor zover hier van belang, in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het formulier “Gecombineerde opgave 2003” op 13 mei 2003 onder meer een aanvraag ingediend op grond van de Regeling.
- Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij een op 16 december 2003 gedateerd besluit aan appellant meegedeeld dat voor hem 1,74 ha voederareaal is geregistreerd en dat hij niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking komt.
- Bij brief van 23 januari 2004, die bij verweerder ontvangen werd op 29 januari 2004, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Bij brief van 20 februari 2004 heeft verweerder appellant bericht dat het bezwaarschrift niet binnen 6 weken na verzending van het besluit van 16 december 2003 werd ontvangen. Verweerder heeft appellant in de gelegenheid gesteld aan te geven welke omstandigheden hebben geleid tot deze termijnoverschrijding.
- Bij brief van 18 maart 2004 heeft appellants gemachtigde in reactie hierop onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Uw beslissing van 16 december 2003 is door de Heer A ontvangen op 22 december 2003.
Het bezwaarschrift is door mij ter post bezorgd op 23 januari 2004. Het bevreemdt mij daarom dat u stelt dat het bezwaar niet binnen 6 weken nadat de heer A kennis heeft kunnen nemen van uw beslissing ingediend heeft.
Ik ben het niet eens met uw standpunt en maak hiertegen bezwaar. Het bevreemdt mij temeer omdat u mij per telefoon mededeelde dat de postzegelstempel onleesbaar was. (…)”
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij griffiersbrief van 31 mei 2005 is verweerder onder meer verzocht uiteen te zetten hoe kan worden vastgesteld dat de beslissing in primo werd verzonden op 16 december 2003.
- Verweerder heeft hierop bij brief van 7 juni 2005 onder meer het volgende meegedeeld.
“(…) Op 9 december 2003 heeft verweerder het primaire besluit aan appellant verzonden. Het primaire besluit is gedagtekend 16 december 2003. De werkwijze ten aanzien van het verzenden van de primaire besluiten van verweerder is dat bij beslissingen als het onderhavige, welke in een grote oplage worden vervaardigd, eerder( en wel circa 5 tot 7 dagen eerder) dan op de beslissing staat vermeld aan de relaties bekend heeft gemaakt. Wanneer onverhoopt de verzending op uiterlijk de datum op de beslisbrief niet lukte, werd er altijd een datumstempel gezet met de datum van werkelijke verzending. In casu is op de beslisbrief van appellant geen datumstempel geplaatst; de brief is immers op 9 december 2003 en dus in de week vóór 16 december 2003 ter post aangeboden en verzonden. Door uit te gaan van een verzenddatum 16 december 2003 gaat verweerder uit van een datum welke is gelegen na de werkelijke verzenddatum. Ondanks deze coulante benadering is appellant te laat met het indienen van zijn bezwaarschrift. In dit verband is bijgevoegd een verzendformulier met dagtekening 9 december 2003. Onderhavige beslissing in primo is op dit formulier gearceerd weegegeven.
Tevens heeft verweerder bij dit processtuk de originele enveloppe waarin appellant het bezwaarschrift heeft verzonden, bijgevoegd. (…)”
3. De beoordeling van het geschil
Ter beoordeling staat of verweerder terecht heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 16 december 2003 vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbenden.
Verweerder heeft het besluit van 16 december 2003 bekend gemaakt door toezending aan appellant per TPG post. Het College is van oordeel dat de datum van verzending van het besluit niet vaststaat. Immers, verweerder beschikt niet over een postregistratiesysteem waarin de verzending van het besluit is aangetekend, maar kan ter motivering van zijn – in zijn brief van 7 juni 2005 vermelde - stelling dat het besluit op een datum tussen 9 december en uiterlijk 16 december 2003 is verzonden slechts verwijzen naar interne procedureregels. Deze verwijzing maakt de beweerde verzending van het besluit van 16 december 2003 op 9 december 2003 of een andere datum vóór 16 december 2003, niet voldoende aannemelijk. Uit niets blijkt immers dat deze regels in dit geval ook zijn gevolgd. De stelling dat van verzending na 16 december 2003 geen sprake kan zijn, omdat het besluit dan voorzien had moeten zijn van een stempel “verzonden op”, gevolgd door de werkelijke verzenddatum, overtuigt om dezelfde reden evenmin.
Nu appellant verklaart dat hij het besluit pas op 22 december 2003 heeft ontvangen, is niet uit te sluiten dat het besluit na 16 december 2003 werd verzonden, in welk geval het bezwaarschrift tijdig zou zijn ingediend. Onder die omstandigheden moet van niet-ontvankelijk verklaring worden afgezien.
De slotsom is dat het beroep kennelijk gegrond is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
Verweerder dient appellant de proceskosten conform het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, alsmede het betaalde griffierecht, te vergoeden. De proceskosten worden begroot op € 322.00, zijnde 1 punt voor het opstellen van het beroepschrift.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:54 van de Awb beslist het College daarom als volgt.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van appellant, vastgesteld op € 322,00 (zegge:
driehonderdtweeëntwintig euro) en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die dit bedrag aan appellant
dient te betalen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge:
honderd en zesendertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas