6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College stelt voorop dat naar zijn oordeel het beroep is gericht tegen alle drie beslissingen op bezwaar. Het beroepschrift verwijst in de aanhef weliswaar naar slechts één beslissing op bezwaar, maar vermeldt in de tekst de drie projectnummers ten aanzien waarvan die drie beslissingen zijn genomen. Op die wijze is voldoende duidelijk aangegeven dat het beroep zich eveneens richt tegen de twee andere beslissingen op bezwaar van dezelfde datum.
6.2 Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder de juiste classificatie heeft gebruikt bij het toepassen van de Energielijst 2002, en in het bijzonder of verweerder terecht de generieke classificatie heeft gebruikt in plaats van de specifieke classificatie onder 5.1.D van de Energielijst 2002 (code 151106 sub b in de brochure). Voor het antwoord op deze vraag is het van belang of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de systeemgrens van appellantes installatie gelegd moet worden om de stoomketel en de turbine samen, en niet om de stoomketel afzonderlijk.
Het College volgt verweerder in zijn oordeel dat de systeemgrens gelegd moet worden om stoomketel en turbine samen. Zowel de classificatie onder 5.1.A, als die onder 5.1.C en 5.1.D vermeldt immers dat de netto opbrengst van energie moet worden gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Dit impliceert dat bij de vaststelling onder welke classificatie een installatie valt moet worden gekeken naar de totale keten die leidt tot een eindproduct. Met behulp van de voorzieningen waarvoor appellante een verklaring wenst, wordt biomassa verbrand waardoor stoom ontstaat. Deze stoom is in de installatie van appellante niet het eindproduct: met de stoom wordt vervolgens elektriciteit opgewekt. Aldus moet worden geoordeeld dat ook de turbine deel uitmaakt van de productieketen en daarmee van de installatie.
6.3 De Energielijst 2002 maakt onderscheid tussen installaties waarbij warmte nuttig wordt aangewend en installaties waarbij zowel warmte als kracht nuttig worden aangewend. Het College is met verweerder van oordeel dat appellantes installatie zowel warmte als kracht produceert. De uitleg die appellante geeft aan de classificaties 5.1.C en 5.1.D volgt het College niet.
Waar de Energielijst 2002 onder 5.1.C stelt dat de installatie moet worden gebruikt voor de opwekking van warmte en kracht, betekent dit dat de vorm en de aanwending van het energetisch rendement relevant is, ook dan wanneer die aanwending plaatsvindt in een volgende fase van het proces c.q. in een ander onderdeel van de installatie. Appellante stelt dat wanneer een installatie warmte produceert, welke warmte vervolgens wordt benut om kracht te produceren, zodanige installatie valt onder 5.1.D, omdat de installatie in wezen alleen warmte produceert. Pas later wordt die warmte benut om kracht te produceren, aldus appellante. In deze uitleg wordt het onderscheid dat de Energielijst 2002 maakt tussen 5.1.C (benutting van warmte en kracht) en 5.1.D (alleen benutting van warmte) echter zinloos. Classificatie 5.1.C veronderstelt immers dat er eerst warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de productie van elektriciteit. De regelgever heeft de productie van warmte en kracht door een biomassaverbrandingsinstallatie in onderling verband willen beschouwen en niet, zoals appellante wil, los van elkaar. Classificatie 5.1.D is blijkens de tekst bedoeld voor die gevallen waarin de warmte ook het eindproduct van die installatie is en niet een tussenstap om te komen tot een ander eindproduct.
6.4 Appellantes stelling dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of de installatie valt onder 5.1.D faalt. Immers, verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar aangegeven dat zelfs al zou hij appellantes stellingname volgen, de voorziening nog niet kwalificeert voor 5.1.D, omdat er dan niet is voldaan aan de rendementseis, nu de opgewekte warmte na de omzetting in elektriciteit (grotendeels) wordt weggekoeld. Het standpunt van appellante dat het hier gaat om andere warmte dan die uit de stoomketel, namelijk die vrijkomt bij het opwekken van elektriciteit, acht het College niet aannemelijk.
6.5 Uit het voorgaande volgt dat verweerder de voorzieningen waarvoor appellante een verklaring heeft gevraagd, terecht heeft beoordeeld onder classificatie 5.1.C van de Energielijst 2002 (code 151106 sub a) en niet onder 5.1.D (code 151106 sub b). Onweersproken is dat het rendement na de opwekking van elektriciteit minder bedraagt dan de 40 % die vereist is om te voldoen aan classificatie 5.1.C. Nu verweerder de aanvraag niet heeft kunnen brengen onder een van de specifieke classificaties heeft hij – zoals volgt uit de uitspraak van het College van 28 september 2004 in de zaak Frumarco (AWB 03/84, te vinden op <http://www.rechtspraak.nl>, LJN AR4733) – terecht ambtshalve onderzocht of de installatie kon worden gebracht onder de generieke classificatie van 5.1.A (code 450000) en onder vermelding hiervan energieverklaringen afgegeven.
6.6 De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
6.7 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.