4. Het standpunt van appellanten
Het standpunt van appellanten zoals vervat in hun beroepschrift en ter zitting naar voren gebracht, kan als volgt worden samengevat.
Appellanten stellen dat de drie vennootschappen Vector B.V., Eewebe B.V. en E B.V. in organisatorisch, financieel en economisch opzicht zeer sterk met elkaar verweven zijn. Werkzaamheden die Vector B.V. en Eewebe B.V. doen voor E B.V. worden uitgevoerd door A, respectievelijk B als waren zij werknemers van E B.V. Verweerder is van de onderlinge verhoudingen tussen de vennootschappen van meet af aan op de hoogte geweest. Dit blijkt uit het feit dat het controlebezoek ook Vector B.V. omvatte, zonder dat dit tevoren was aangekondigd.
In project 2000/01 fungeren de drie vennootschappen als verlengstuk van afnemers op het gebied van research en development. In de praktijk is er voor de project- en urenadministratie sprake van zes klanten en drie klantengroepen waarvoor specifieke technische ontwikkelingen plaatsvinden. Inherent aan een dergelijk project is een administratie die is opgebouwd uit onderdelen. De projectadministratie bestaat conform de opsomming in de handleiding 'Fiscale stimulering van speur- en ontwikkelingswerk' van Senter uit besprekingsverslagen van technische aard, productietekeningen, verslagen van klantbezoeken, waarin de problemen die zich bij de productie voordoen zijn aangegeven, oplossingen die zijn gezocht om technische problemen het hoofd te bieden, verbeterde productietekeningen en opdrachten van klanten.
De brief van 29 november 2002 geeft nadere informatie over de inrichting van de administratie en geeft duidelijk aan dat de volgens verweerder ontbrekende informatie wel degelijk beschikbaar is. Uit de intrekkingsbeslissing blijkt dat er niet inhoudelijk is gekeken naar deze brief en dat de informatie niet is meegewogen.
In overeenstemming met de handleiding bevat de administratie informatie over: technische eisen die afnemers stellen aan producten, de technische problemen en oplossingen voor dragermaterialen, randafwerking, vormgeving, sparingen en inkrozingen, montage en assemblage, constructie in geval van samengestelde producten, de noodzaak om prototypes en proef- en testmodellen te maken en de conclusies die ten aanzien van het product en/of de productiemethodiek kunnen worden getrokken.
Bij de inrichting van de administratie is conform de handleiding zoveel mogelijk aangesloten bij de gebruikelijke gang van zaken bij de aanvragers. Van dag tot dag wordt een urenadministratie bijgehouden; daarnaast is er een projectadministratie, waarin stukken zitten waaruit aard, inhoud en voortgang van de projecten en de uitgevoerde werkzaamheden zijn af te leiden. Aan de bezwarencommissie is een drietal voorbeelddossiers getoond. Op verzoek van Senter is daarna de volledige projectadministratie ter inzage gegeven.
Het verbaast appellanten dat voor dit project de administratie niet goed wordt bevonden, te meer daar voor de andere twee projecten precies op dezelfde manier is geadministreerd. Deze administraties zijn wel goed bevonden.
Voor E B.V. is de gedeeltelijke intrekking na bezwaar weer herroepen. De uren- en projectadministratie van E B.V. is gelijk aan die van Vector B.V. en Eewebe B.V. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de projectadministratie wel deugt.
Voor zover verweerder in het bestreden besluit stelt dat niet is gebleken dat appellanten zelfstandig S&O-werk hebben gedaan conform de aanvraag, stellen appellanten dat daar waar in die administratie de namen voorkomen van A en B, die werkzaamheden alleen maar betrekking kunnen hebben op appellanten. Volgens de handleiding is het per werknemer bijhouden van het verrichte S&O-werk niet noodzakelijk. Het werk dat A en B verrichten is te beschouwen als zelfstandig werk. Beiden houden zich dagelijks bezig met de fysieke uitvoering van de S&O-werkzaamheden door overleg tussen de verkoop- en de productieafdeling over de eisen die relaties stellen aan de producten. Daarnaast voeren zij organisatorische en coördinerende werkzaamheden uit.
Op grond van de registratie van het aantal uren en op grond van de registratie van het daadwerkelijk verrichte S&O-werk kunnen appellanten onderscheiden wat hun bijdrage is aan de S&O-werkzaamheden. Uit deze administratie blijkt ondubbelzinnig wie welke werkzaamheden hebben verricht: handschriften zijn uniek en initialen zijn vermeld op de betreffende stukken. Appellanten verwijzen op dit punt naar bijlagen bij het beroepschrift.
Appellanten stellen voorts dat Senter niet voorafgaand aan het controlebezoek overleg had mogen hebben met de belastingdienst, omdat dit, kort gezegd, heeft geleid tot vooringenomenheid bij de betrokken controleur en tot voorbarige conclusies aan de zijde van Senter.