ECLI:NL:CBB:2005:AT8803

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1209 en 03/1210
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking S&O-verklaring wegens onvoldoende administratie door appellanten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de intrekking van de S&O-verklaring van Vector B.V. en Beheersmaatschappij Eewebe B.V. De appellanten hadden beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken, die hun bezwaren tegen de gedeeltelijke intrekking van de S&O-verklaring had afgewezen. De intrekking was gebaseerd op het feit dat de administratie niet voldeed aan de eisen van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De appellanten voerden aan dat hun administratie in overeenstemming was met de S&O-handleiding en dat de drie vennootschappen organisatorisch en financieel sterk met elkaar verweven waren. Het College oordeelde echter dat uit de projectadministratie niet duidelijk kon worden afgeleid welke S&O-werkzaamheden door de appellanten zelf waren verricht. De administratie was ondoorzichtig en voldeed niet aan de wettelijke eisen. Het College concludeerde dat de intrekking van de S&O-verklaring gerechtvaardigd was, omdat de appellanten niet voldaan hadden aan de wettelijke administratieverplichting. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/1209 en 03/1210 1 maart 2005
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaken van:
1. Vector B.V., te Oosthem, appellante, (AWB 03/1209)
gemachtigde: A, directeur van appellante sub 1, en
2. Beheersmaatschappij Eewebe B.V., te Dalen, appellante, (AWB 03/1210)
gemachtigde: B, directeur van appellante sub 2
tegen
Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. M.W. Schilperoort en ing. M.F. Hidding, beiden werkzaam bij SenterNovem.
1. De procedure
Appellanten hebben ieder afzonderlijk bij brief van 29 september 2003, bij het College binnengekomen op 1 oktober 2003, beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 22 augustus 2003.
Bij deze besluiten heeft verweerder de bezwaren van beide appellanten afgewezen tegen de gedeeltelijke intrekking van de bij besluit van 27 februari 2001 verleende S&O-verklaring, als bedoeld in artikel 24 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA).
Bij brief van 11 februari 2004 heeft verweerder in beide zaken één verweerschrift ingediend.
Op 7 januari 2005 heeft het College nadere stukken van appellanten sub 1 en 2 ontvangen.
Het College heeft op voet van artikel 8:14, eerste lid Awb aanleiding gezien beide beroepen gevoegd te behandelen.
Op 18 januari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader uiteen hebben gezet. Namens appellanten zijn voorts verschenen C en D, controller bij E B.V.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De voor dit geschil relevante bepalingen van de WVA luiden als volgt:
"Artikel 24
7. (…) Een S&O-verklaring kan tevens worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.
(…)
Artikel 25
De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven houdt een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij met betrekking tot de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk en de uren welke de daarbij betrokken werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven."
De Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-vermindering (Stcrt. 1994, 86, zoals nadien gewijzigd), luidt:
"Artikel 2
De S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven dient een zodanige administratie bij te houden dat daaruit uiterlijk twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin werkzaamheden zijn verricht waarop de verklaring betrekking heeft op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden:
a. de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk;
b. het aantal uren dat de betrokken werknemers, dan wel de betrokken S&O-belastingplichtige aan het verrichte speur- en ontwikkelingswerk per project hebben besteed."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Vector B.V. en Eewebe B.V. stellen hun directeuren A en B ter beschikking aan E B.V. om werkzaamheden uit te voeren.
- Deze drie B.V.'s hebben ieder afzonderlijk een aanvraag gedaan voor een S&O-verklaring voor het jaar 2001 ten behoeve van werkzaamheden in het kader van een drietal projecten, te weten project 2000/01 (ontwikkeling van nieuwe tafel- en bureaubladen), 2000/02 (doorontwikkeling technisch nieuwe bewerkingsunit) en 2001/01 (ontwikkeling productietechniek voor nieuwe kantaanlijmmachines). Deze werkzaamheden zouden worden uitgevoerd door, respectievelijk voor E B.V.
- Op deze aanvragen is door verweerder bij besluit van 27 februari 2001 positief beschikt en dientengevolge verstrekte hij aan alle drie de B.V.'s afzonderlijk een S&O-verklaring.
- E B.V., Vector B.V. en Eewebe B.V. voeren met betrekking tot de aangevraagde projecten een gezamenlijke administratie.
- Bij brief van 10 september 2002 heeft verweerder aangekondigd een bedrijfsbezoek te zullen brengen aan E B.V. en Eewebe B.V. met als doel inzicht te krijgen in de projecten en om de uren- en projectadministratie in te zien. Dit bezoek vond plaats op 24 september 2002. Tijdens dit bezoek deelde de controleur mede, dat het bezoek ook Vector B.V. omvatte.
- Blijkens het bezoekverslag van 5 december 2002 stelde de controleur, F vast dat met betrekking tot project 2000/01 (ontwikkeling nieuwe tafel- en bureaubladen) de projectadministratie ontbrak. Wel was er een aantal ordners aanwezig met informatie over opdrachten van klanten.
- Bij gelijkluidende brieven van 29 november 2002 hebben appellanten nadere uitleg verstrekt ter zake van de urenregistratie en de projectadministratie van project 2000/01.
- Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2002 heeft verweerder zijn besluiten van 27 februari 2001 ingetrokken, voor zover betrekking hebbend op project 2000/01.
- Bij brieven van 29 januari 2003 hebben appellanten hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
- Appellanten hebben hun bezwaren op 14 mei 2003 mondeling toegelicht.
- Op 23 mei 2003 hebben appellanten op verzoek van verweerder een nadere beschrijving van de werkzaamheden gegeven en de volledige administratie betrekking hebbend op project 2000/01 overgelegd.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
De bestreden besluiten zijn nagenoeg gelijkluidend. Bij deze besluiten heeft verweerder de bezwaren tegen de intrekking van de S&O-verklaring voor project 2000/01 afgewezen. Verweerder neemt daarbij het standpunt in dat de Uitvoeringsregeling vereist dat uit de projectadministratie de voortgang van de projecten en de uitgevoerde S&O-werkzaamheden afgeleid kunnen worden. De administratie dient binnen twee maanden na afloop van het betrokken kalenderkwartaal aanwezig te zijn. In casu is voor E B.V., Vector B.V. en Eewebe B.V. één administratie gevoerd. Indien appellanten ervoor kiezen om één projectadministratie te voeren voor de werkmaatschappij en de bijbehorende holding, dan dienen appellanten ervoor te zorgen dat duidelijk wordt dat werknemers van beide B.V.'s een bijdrage leveren, conform de werkzaamheden zoals in de aanvraag beschreven. Het is verweerder niet gebleken dat er door A en B, in hun hoedanigheid van directeur, activiteiten zijn verricht die zelfstandig zijn aan te merken als werkzaamheden in het kader van de goedgekeurde aanvraag. Bij een controlebezoek wordt nagegaan of de aangevraagde werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De aanwezigheid van de vereiste project- en urenadministratie is hierbij van groot belang, omdat het de enige mogelijkheid is om te controleren of dat het geval is. Wanneer hieruit niet blijkt dat er werkzaamheden zijn verricht zoals beschreven in de aanvraag, zal in principe de verklaring worden ingetrokken. Verweerder acht in dit geval, na afweging van alle belangen, intrekking van de S&O-verklaring gerechtvaardigd.
4. Het standpunt van appellanten
Het standpunt van appellanten zoals vervat in hun beroepschrift en ter zitting naar voren gebracht, kan als volgt worden samengevat.
Appellanten stellen dat de drie vennootschappen Vector B.V., Eewebe B.V. en E B.V. in organisatorisch, financieel en economisch opzicht zeer sterk met elkaar verweven zijn. Werkzaamheden die Vector B.V. en Eewebe B.V. doen voor E B.V. worden uitgevoerd door A, respectievelijk B als waren zij werknemers van E B.V. Verweerder is van de onderlinge verhoudingen tussen de vennootschappen van meet af aan op de hoogte geweest. Dit blijkt uit het feit dat het controlebezoek ook Vector B.V. omvatte, zonder dat dit tevoren was aangekondigd.
In project 2000/01 fungeren de drie vennootschappen als verlengstuk van afnemers op het gebied van research en development. In de praktijk is er voor de project- en urenadministratie sprake van zes klanten en drie klantengroepen waarvoor specifieke technische ontwikkelingen plaatsvinden. Inherent aan een dergelijk project is een administratie die is opgebouwd uit onderdelen. De projectadministratie bestaat conform de opsomming in de handleiding 'Fiscale stimulering van speur- en ontwikkelingswerk' van Senter uit besprekingsverslagen van technische aard, productietekeningen, verslagen van klantbezoeken, waarin de problemen die zich bij de productie voordoen zijn aangegeven, oplossingen die zijn gezocht om technische problemen het hoofd te bieden, verbeterde productietekeningen en opdrachten van klanten.
De brief van 29 november 2002 geeft nadere informatie over de inrichting van de administratie en geeft duidelijk aan dat de volgens verweerder ontbrekende informatie wel degelijk beschikbaar is. Uit de intrekkingsbeslissing blijkt dat er niet inhoudelijk is gekeken naar deze brief en dat de informatie niet is meegewogen.
In overeenstemming met de handleiding bevat de administratie informatie over: technische eisen die afnemers stellen aan producten, de technische problemen en oplossingen voor dragermaterialen, randafwerking, vormgeving, sparingen en inkrozingen, montage en assemblage, constructie in geval van samengestelde producten, de noodzaak om prototypes en proef- en testmodellen te maken en de conclusies die ten aanzien van het product en/of de productiemethodiek kunnen worden getrokken.
Bij de inrichting van de administratie is conform de handleiding zoveel mogelijk aangesloten bij de gebruikelijke gang van zaken bij de aanvragers. Van dag tot dag wordt een urenadministratie bijgehouden; daarnaast is er een projectadministratie, waarin stukken zitten waaruit aard, inhoud en voortgang van de projecten en de uitgevoerde werkzaamheden zijn af te leiden. Aan de bezwarencommissie is een drietal voorbeelddossiers getoond. Op verzoek van Senter is daarna de volledige projectadministratie ter inzage gegeven.
Het verbaast appellanten dat voor dit project de administratie niet goed wordt bevonden, te meer daar voor de andere twee projecten precies op dezelfde manier is geadministreerd. Deze administraties zijn wel goed bevonden.
Voor E B.V. is de gedeeltelijke intrekking na bezwaar weer herroepen. De uren- en projectadministratie van E B.V. is gelijk aan die van Vector B.V. en Eewebe B.V. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de projectadministratie wel deugt.
Voor zover verweerder in het bestreden besluit stelt dat niet is gebleken dat appellanten zelfstandig S&O-werk hebben gedaan conform de aanvraag, stellen appellanten dat daar waar in die administratie de namen voorkomen van A en B, die werkzaamheden alleen maar betrekking kunnen hebben op appellanten. Volgens de handleiding is het per werknemer bijhouden van het verrichte S&O-werk niet noodzakelijk. Het werk dat A en B verrichten is te beschouwen als zelfstandig werk. Beiden houden zich dagelijks bezig met de fysieke uitvoering van de S&O-werkzaamheden door overleg tussen de verkoop- en de productieafdeling over de eisen die relaties stellen aan de producten. Daarnaast voeren zij organisatorische en coördinerende werkzaamheden uit.
Op grond van de registratie van het aantal uren en op grond van de registratie van het daadwerkelijk verrichte S&O-werk kunnen appellanten onderscheiden wat hun bijdrage is aan de S&O-werkzaamheden. Uit deze administratie blijkt ondubbelzinnig wie welke werkzaamheden hebben verricht: handschriften zijn uniek en initialen zijn vermeld op de betreffende stukken. Appellanten verwijzen op dit punt naar bijlagen bij het beroepschrift.
Appellanten stellen voorts dat Senter niet voorafgaand aan het controlebezoek overleg had mogen hebben met de belastingdienst, omdat dit, kort gezegd, heeft geleid tot vooringenomenheid bij de betrokken controleur en tot voorbarige conclusies aan de zijde van Senter.
5. Het nadere standpunt van verweerder
In zijn verweerschrift geeft verweerder voorts aan dat de uren- en projectadministratie is opgenomen in de administratie van E B.V., bestaande uit een acht- tot negental dikke ordners. Deze bevatten meer dan alleen de S&O-werkzaamheden. Zo waren er uitgebreide beschrijvingen opgenomen van kantoorinrichtingen, zonder dat uit de gegevens bleek dat er technische knelpunten moesten worden opgelost. Dat maakt de administratie reeds ondoorzichtig. Voor alle drie de B.V.'s is toen de verklaring ingetrokken. Na bezwaar is die voor E B.V. herroepen, omdat de toelichting die in de bezwaarfase werd gegeven een beeld gaf dat toch voldoende duidelijk was. Bij nadere beschouwing konden de aard en inhoud van de werkzaamheden door werknemers van E B.V. in voldoende mate, zij het summier, uit de administratie worden afgeleid. Bij het doornemen van de administratie bleek verweerder echter niet, dat A en B zelfstandig S&O-werkzaamheden in relatie tot de aanvraag hadden verricht. Aan het aanbod om aan de hand van handschriften en initialen toegelicht te krijgen wie bij welke werkzaamheden betrokken was, is verweerder voorbij gegaan, omdat de administratie zelf voldoende duidelijkheid moet geven. Het feit dat de administratie van appellanten is opgenomen in die van E B.V. heeft bij de beoordeling geen rol gespeeld.
Met betrekking tot het contact tussen de belastingdienst en Senter merkt verweerder op dat beide gescheiden verantwoordelijkheden en controletaken hebben. Het bedrijfsbezoek door Senter was niet ingegeven door het onderzoek van de belastingdienst. Verweerders oordeel is zelfstandig tot stand gekomen.
6. De beoordeling van het geschil
6.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat uit de door appellanten gevoerde administratie niet op eenvoudige en duidelijke wijze de aard en de inhoud van het door hen verrichte speur- en ontwikkelingswerk zijn af te leiden.
6.2. Appellanten hebben betoogd dat hun administratie overeenkomstig verweerders S&O-handleiding aansluit bij de in hun bedrijf gebruikelijke gang van zaken. Dienaangaande overweegt het College dat uit zowel artikel 25 WVA als artikel 2 Uitvoeringsregeling ondubbelzinnig volgt dat uit de administratie aard en inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk moeten blijken. Aan deze inhoudelijke eis kan de door appellanten genoemde verwijzing in de S&O-handleiding naar de in het bedrijf gebruikelijke gang van zaken niet afdoen. Dat, naar appellanten onder verwijzing naar de nauwe verwevenheid met E B.V. hebben aangevoerd, hun administratie overeenkomstig verweerders S&O-handleiding aansluit bij de in hun bedrijf en voor hun praktische bedrijfsvoering gebruikelijke gang van zaken, te weten het voeren van een gezamenlijke administratie, maakt op zichzelf niet dat aard en inhoud van door hen verricht speur- en ontwikkelingswerk hieruit blijken.
6.3. Kern van verweerders motivering is, dat uit de projectadministratie niet blijkt welke S&O-werkzaamheden door appellanten zelf zijn verricht. In de bijlagen bij het beroepschrift hebben appellanten voorbeelden uit de projectadministratie overgelegd, maar deze voorbeelden geven naar het oordeel van het College geen duidelijkheid over de vraag of sprake is van zelfstandige S&O-werkzaamheden door appellanten. De projectadministratie bestaat blijkens de voorbeeldadministraties die zijn overgelegd in hoofdzaak uit orders, facturen, met de hand geschreven bladen, met de hand ingevulde staatjes, afsprakenlijstjes, e-mails, tekeningen en documentatie- en foldermateriaal, steeds betrekking hebbend op één klant. Met betrekking tot de overige administratie hebben appellanten onweersproken gesteld dat die op dezelfde wijze is opgebouwd, zij het in sommige gevallen samengesteld naar klantengroepen.
6.4. Voor zover aangenomen moet worden dat deze stukken betrekking hebben op werkzaamheden voor het aangevraagde project, valt niet eenvoudig en duidelijk af te leiden in hoeverre deze werkzaamheden door een van appellanten zijn verricht. Met verweerder is het College van oordeel dat de omstandigheid dat aan de hand van handschriften of initialen te achterhalen is wie welke werkzaamheden heeft verricht juist een teken is dat er geen sprake is van een administratie waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid dat de aangevraagde werkzaamheden door appellanten zijn verricht. Daaraan doet niet af dat een zelfde manier van administratievoeren voor twee andere projecten wel is geaccepteerd, noch dat de projectadministratie voor E B.V. wel akkoord werd bevonden. Het gaat er niet om of de administratie als zodanig deugt, maar of uit de betrokken administratie eenvoudig kan worden herleid of beide appellanten de door hen aangevraagde werkzaamheden hebben verricht.
6.5. Verweerder heeft appellanten tijdens het bedrijfsbezoek, bij de voorbereiding van het primaire besluit en tijdens de bezwaarfase voldoende gelegenheid geboden om de administratie over te leggen en toe te lichten, en heeft deze toelichting in weerwil van wat appellanten stellen in zijn oordeel betrokken. Niet is gebleken van enige vooringenomenheid naar aanleiding van contacten van verweerder met de belastingdienst.
6.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is verweerder terecht tot het oordeel gekomen dat de projectadministratie niet voldeed aan de in de Uitvoeringsregeling gestelde eisen. Waar appellanten aldus niet voldaan hebben aan de wettelijke administratieverplichting, was verweerder ingevolge artikel 24, zevende lid, van de WVA tot intrekking van de S&O-verklaring bevoegd. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval in redelijkheid van die bevoegdheid geen gebruik had mogen maken.
6.7. Het beroep is ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskosten veroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
7. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. S.K. Welbedacht, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
w.g. H.C. Cusell w.g. L. van Duuren