3. De beoordeling
3.1 Het College zal allereerst ambtshalve de vraag beantwoorden of tegen het primaire besluit van 17 augustus 2004 bezwaar dan wel administratief beroep bij de ter zake bevoegde Minister (hierna: Minister) openstond. In het geval dat administratief beroep openstond had verweerder het tegen het besluit van 17 augustus 2004 ingediende bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de Minister moeten doorzenden ter behandeling als administratief beroepschrift en heeft verweerder onbevoegdelijk op het bezwaar beslist.
3.2 Artikel 80a Wet RA biedt degenen, die in het buitenland een accountantsdiploma hebben gehaald, de mogelijkheid om, mits zij aan aanvullende eisen hebben voldaan, een verklaring van vakbekwaamheid te verkrijgen. Deze verklaring van vakbekwaamheid geeft verweerder af aan degene die (-) beschikt over een in een ander land dan Nederland verkregen diploma of soortgelijk bewijsstuk, waaruit naar het oordeel van het examenbureau eenzelfde niveau van vakbekwaamheid blijkt als die, welke blijkt uit het met goed gevolg afgelegd hebben van het in artikel 71, bedoelde examen (de gelijkwaardigheidseis) en (-) met goed gevolg de in artikel 80b, eerste lid, bedoelde proeve van bekwaamheid heeft afgelegd. Deze eisen zijn cumulatief.
Ingevolge artikel 80b, eerste lid, Wet RA wordt ten minste twee maal per jaar een proeve van bekwaamheid afgenomen voor degenen die voldoen aan de in artikel 80a, onder a, gestelde eis. Ingevolge artikel 80c, eerste lid, Wet RA dient degene die aan de proeve wil deelnemen daartoe een verzoek in bij verweerder, onder overlegging van een bewijsstuk als bedoeld in artikel 80a, onder a, eerste of tweede onderdeel. Artikel 80c, tweede lid, Wet RA bepaalt dat op een verzoek om toelating tot de proeve binnen vier maanden na ontvangst van dat verzoek wordt beslist. Tegen deze beschikking kan een belanghebbende ingevolge artikel 80c, derde lid, Wet RA beroep instellen bij de Minister.
Naar het oordeel van het College volgt uit het voorgaande dat toelating tot de proeve van bekwaamheid voorafgaat aan verkrijging van een verklaring van vakbekwaamheid. Verweerder noch appellant kan dan ook worden gevolgd in hun ter zitting van het College gehouden betoog dat pas wanneer op het verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid positief is beslist, het verzoek om toelating tot de proeve van bekwaamheid aan de orde is.
3.3 Ingevolge artikel 80b, eerste lid, wordt een proeve afgenomen voor degenen die voldoen aan de in artikel 80a, onder a, Wet RA gestelde eis. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of het buitenlandse diploma gelijkwaardig is aan het RA-diploma alvorens toegelaten te kunnen worden tot de proeve. Een redelijke wetsuitleg van artikel 80b Wet RA brengt voorts met zich dat vrijstelling van het afleggen van de proeve eerst aan de orde is, indien degene die om vrijstelling verzoekt reeds tot de proeve is toegelaten.
Naar het oordeel van het College gaat de beoordeling van het verzoek om beoordeling van gelijkwaardigheid van het buitenlandse diploma op in de beslissing op het verzoek om toelating tot de proeve en staat daartegen ingevolge artikel 80c, derde lid, Wet RA (administratief) beroep open bij de Minister. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 80c, derde lid, Wet RA, zoals weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak, blijkt dat de wetgever het wenselijk heeft geacht dat de Minister in administratief beroep oordeelt over een geschil met betrekking tot de vraag of het buitenlandse diploma gelijkwaardig is aan het RA-diploma. De wetgever heeft daarbij in aanmerking genomen dat de Minister invloed moet kunnen uitoefenen op de gelijkwaardigheid van diploma’s omdat hij ook de eisen van de in artikel 71 Wet RA bedoelde examens vaststelt. Over het beleid dat de Minister te dien aanzien voert, kan hij in de Tweede Kamer ter verantwoording worden geroepen, zodat deze greep houdt op het niveau van de opleidingen.
Voorts vermeldt de Memorie van toelichting bij de Wet RA, eveneens weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak, dat de wet waarborgt dat binnen een redelijke termijn wordt beslist op verzoeken om een beoordeling van gelijkwaardigheid van het buitenlandse diploma. Naar moet worden aangenomen wordt met deze termijn gedoeld op de beslistermijn van vier maanden op een verzoek om toelating tot de proeve neergelegd in artikel 80c, tweede lid, Wet RA. Dat in deze Memorie van toelichting staat vermeld dat tegen deze beslissingen van verweerder beroep openstaat bij het College doet aan het voorgaande niet af, omdat nadien meergenoemd amendement is aangenomen op grond waarvan tegen dergelijke beslissingen administratief beroep openstaat bij de Minister.
3.4 Blijkens het primaire besluit van 17 augustus 2004 heeft verweerder de beslissing op de verzoeken van appellant van 30 juni 2004 -overeenkomstig het voorgaande- laten opgaan in de beslissing op het verzoek om toelating tot de proeve. Verweerder heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat appellant niet kan worden toegelaten tot de proeve omdat het buitenlandse diploma van appellant naar zijn oordeel niet gelijkwaardig is aan het RA-diploma. Daartegen kon appellant ingevolge artikel 80c, derde lid, Wet RA administratief beroep instellen bij de Minister. Verweerder heeft het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet naar de Minister doorgezonden ter behandeling als administratief beroepschrift.
3.5 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat verweerder in strijd met artikel 80c, derde lid, Wet RA op het bezwaar heeft beslist, zodat het besluit onbevoegdelijk is genomen. Het College bepaalt voorts dat het tegen het besluit van 17 augustus 2004 bij verweerder ingediende bezwaarschrift aan de Minister wordt doorgezonden ter behandeling als administratief beroepschrift tegen de in dat besluit vervatte weigering appellant tot de proeve toe te laten, om reden dat niet aan de gelijkwaardigheidseis is voldaan.
Het door appellant gestorte griffierecht zal aan hem moeten worden vergoed.
Het College acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant, zijnde de kosten van de door zijn gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,--.