6. De beoordeling van het beroep
6.1 Hoewel Casema geen beroep heeft ingesteld en het derhalve niet aan haar is argumenten aan te dragen die zouden moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, dient de bevoegdheid van OPTA ook ambtshalve te worden beoordeeld. Het College overweegt ter zake als volgt.
6.1.1 In haar verzoek om geschilbeslechting en haar brief van 29 maart 2004 heeft KPN betoogd dat zij met Casema is overeengekomen dat jaarlijks opnieuw overeenstemming moet worden bereikt over de FTA-tarieven van Casema en dat deze overeenstemming wat betreft de periode van 1 september 2003 tot 1 september 2004 niet is bereikt, hetgeen door Casema niet is weersproken.
Gelet hierop gaat het College ervan uit dat in de interconnectieovereenkomst tussen Casema en KPN niet is bepaald hoe hoog de FTA-tarieven zijn die Casema in de hier aan de orde zijnde periode mag hanteren dan wel dat Casema de vrijheid heeft deze tarieven eenzijdig vast te stellen.
6.1.2 Bij gebreke van een overeenkomst over de hoogte van de FTA-tarieven van Casema was OPTA op grond van artikel 6.3, eerste lid, Tw (oud) bevoegd de regels te stellen die tussen Casema en KPN zullen gelden.
Nu het bestreden besluit dateert van na 18 mei 2004, wordt het verzoek van KPN ingevolge artikel 19.7 Tw met ingang van 19 mei 2004 aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 12.2 Tw. Omdat geen sprake is van een overeenkomst tussen Casema en KPN over de hoogte van de FTA-tarieven van Casema in de hier aan de orde zijnde periode, is het tweede lid van artikel 12.2 Tw niet van toepassing en moet het verzoek van KPN met ingang van 19 mei 2004 worden beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 12.2, eerste lid, Tw om het bestaande geschil te beslechten.
6.2 Het feit dat OPTA tot taak heeft desgevraagd de regels te stellen die tussen partijen zullen gelden (artikel 6.3, eerste lid, Tw (oud)) onderscheidenlijk het geschil te beslechten (artikel 12.2, eerste lid, Tw) brengt mee dat OPTA niet moet beoordelen of de door Casema gevraagde tarieven zodanig zijn dat OPTA dient in te grijpen, maar dat OPTA de FTA-tarieven die Casema in rekening mag brengen zelfstandig moet vaststellen.
Omdat artikel 6.3, tweede lid, Tw (oud) en artikel 12.2, tweede lid, Tw niet van toepassing zijn op het onderhavige geschil, staat niet ter beoordeling of uit het bepaalde bij of krachtens de Tw (oud) of de Tw voor Casema als niet-aangewezen aanbiedster de verplichting voortvloeit redelijke interconnectietarieven te hanteren en evenmin of de door haar gevraagde FTA-tarieven al dan niet in strijd zijn met de Tw (oud) of de Tw.
6.2.1 De Tw (oud) noch de Tw schrijft voor hoe OPTA de tarieven moet vaststellen van een aanbiedster die niet is aangewezen als partij met aanmerkelijke macht op de aan de orde zijnde markt(en), indien de betrokken partijen hierover geen overeenstemming bereiken en OPTA wordt gevraagd dit geschil te beslechten. De in § 2.1 geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis bevatten weliswaar een aantal mogelijke aanknopingspunten voor een dergelijke vaststelling, maar hieruit blijkt niet dat OPTA tarieven waarover geen overeenstemming is bereikt op een bepaalde wijze moet vaststellen. Aangenomen moet worden dat OPTA redelijke tarieven dient vast te stellen.
In de Beleidsregels heeft OPTA uiteengezet hoe zij de door niet-aangewezen aanbieders bij KPN in rekening gebrachte FTA-tarieven vaststelt, indien hierover een geschil ontstaat dat ter beslechting aan haar is voorgelegd.
6.3 KPN heeft betoogd dat de FTA-tarieven van Casema gelijk dienen te zijn aan die van haarzelf (strikte reciprociteit). Het College overweegt dienaangaande het volgende.
6.3.1 KPN was van 1 september 2003 tot 1 september 2004 op grond van artikel 6.4, eerste lid, Tw (oud) aangewezen als aanbiedster met aanmerkelijke macht op de markt van de vaste openbare telefoonnetwerken en de markt van de vaste openbare telefoondienst. De aan deze aanwijzing verbonden verplichtingen, waaronder verplichtingen inzake interconnectie en het hanteren van kostengeoriënteerde tarieven, blijven ingevolge artikel 19.5, eerste en vierde lid, Tw vooralsnog op KPN rusten, in aanmerking genomen dat OPTA de in artikel 19.4, eerste lid, Tw bedoelde besluiten nog niet heeft genomen.
Casema was van 1 september 2003 tot 1 september 2004 niet aangewezen als aanbiedster met aanmerkelijke macht op de markt voor de vaste openbare telefoonnetwerken en de markt van de vaste openbare telefoondienst, zodat op haar niet de verplichting rust op kosten georiënteerde tarieven te hanteren.
Nu op Casema wat betreft de vaststelling van haar interconnectietarieven minder vergaande verplichtingen rusten dan op KPN, is het niet in strijd met de Tw (oud) of de Tw te achten dat Casema jegens KPN hogere FTA-tarieven hanteert dan omgekeerd.
6.3.2 Het College ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat OPTA gehouden was de FTA-tarieven van Casema vast te stellen op het niveau van de FTA-tarieven van KPN.
In de in § 2.1 aangehaalde passage uit de memorie van toelichting bij de Tw is onder meer opgemerkt dat het partijen bij een interconnectieovereenkomst in beginsel vrijstaat reciproque tarieven overeen te komen, maar dat dit niet zonder meer impliceert dat reciproque tarieven redelijk zijn. Indien de interconnectiekosten van twee partijen sterk verschillen, kunnen deze verschillen in de wederzijdse interconnectievergoedingen tot uitdrukking worden gebracht.
In vergelijking met KPN is Casema nog niet lang actief als aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk en een vaste openbare telefoondienst. Aan de efficiëntie van Casema kunnen derhalve niet zonder meer dezelfde eisen worden gesteld als aan die van KPN. In het bestreden besluit heeft OPTA overwogen dat KPN geacht mag worden met lagere kosten te worden geconfronteerd dan andere aanbieders, die niet gedurende tientallen jaren in de gelegenheid zijn geweest als monopolist een zeer sterke positie op te bouwen.
Het betoog van KPN dat iedere aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk in feite monopolist is op de markt voor het afwikkelen van verkeer op zijn vaste openbare telefoonnetwerk leidt het College niet tot een ander oordeel.
Ook indien het afwikkelen van verkeer op het vaste openbare telefoonnetwerk van Casema als een afzonderlijke markt moet worden aangemerkt en Casema als monopolist op deze markt, laat dit onverlet dat Casema van 1 september 2003 tot 1 september 2004 niet was aangewezen als partij met aanmerkelijke macht op deze markt.
6.3.3 Nu de wijze van vaststelling van de interconnectietarieven van niet-aangewezen aanbieders niet nader is genormeerd, komt OPTA als bestuursorgaan dat bevoegd is tot het beslechten van hierop betrekking hebbende geschillen een aanzienlijke beoordelingsruimte toe bij het beantwoorden van de vraag op welk niveau de FTA-tarieven van Casema moeten worden vastgesteld.
In hetgeen KPN heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor het oordeel dat OPTA de grenzen van deze beoordelingsruimte heeft overschreden door in het bestreden besluit gebruik te maken van het door haar ontwikkelde beginsel van vertraagde reciprociteit. Door het hanteren van deze maatstaf komt OPTA enerzijds tot op zekere hoogte tegemoet aan de belangen van KPN en haar eindgebruikers, die ermee zijn gediend dat een bovengrens wordt gesteld aan de FTA-tarieven die Casema bij KPN in rekening mag brengen. Anderzijds biedt het criterium van de vertraagde reciprociteit Casema als niet-aangewezen aanbieder, die aanmerkelijk korter actief is op de markt van de vaste openbare telefoondienst dan KPN, de mogelijkheid hogere FTA-tarieven te hanteren dan KPN. Door de kosten van een hypothetisch efficiënte aanbieder in de beschouwing te betrekken en niet de kosten die Casema feitelijk maakt, wil OPTA Casema, voorzover nodig, stimuleren efficiënt te opereren.
Ook bij de nadere invulling van het criterium van de vertraagde reciprociteit komt OPTA beoordelingsruimte toe. De door OPTA in het bestreden besluit gehanteerde vertragingstermijn van drie jaar, waarbij niet wordt uitgegaan van het gereguleerde tarief van KPN van drie jaar geleden, maar van een gemiddeld FTA-tarief van KPN, berekend op de in de toelichting op punt 25 van de Beleidsregels genoemde wijze, acht het College niet onredelijk. Dat denkbaar was geweest dat OPTA een andere vertragingstermijn of berekeningsmethodiek had gekozen, vormt geen grond voor het oordeel dat de toegepaste methode de grenzen van de OPTA toekomende beoordelingsruimte overschrijdt.
Naar het oordeel van het College heeft OPTA evenmin onredelijk gehandeld door de uiteenlopende verkeersprofielen van KPN en Casema bij de beoordeling van de redelijkheid van de FTA-tarieven van Casema in aanmerking te nemen op de in het bestreden besluit toegelichte wijze. KPN heeft onvoldoende gegevens aangedragen om haar standpunt dat OPTA arbitrair handelt door het verschil in verkeersprofiel in het ene geschilbesluit wel en het andere geschilbesluit niet mee te wegen bij de beoordeling van de redelijkheid van de FTA-tarieven, te kunnen beoordelen.
6.3.4 Met betrekking tot het standpunt van KPN dat vertraagde reciprociteit de ontwikkeling van duurzame concurrentie en efficiënte investeringen op de telecommunicatiemarkt niet bevordert, maar juist schaadt, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder a, Tw, overweegt het College het volgende.
De stelling van KPN dat het uitgangspunt van vertraagde reciprociteit niet-aangewezen aanbieders niet stimuleert efficiënter te gaan werken, maar hen welhaast uitnodigt hun FTA-tarieven te verhogen tot het volgens OPTA maximaal redelijke tarief, is in het geval van Casema niet aan de orde. Bij het bestreden besluit heeft OPTA de FTA-tarieven van Casema over de periode van 1 september 2003 tot 1 september 2004 vastgesteld op het door Casema gewenste niveau. Deze tarieven zijn gelijk aan de tussen Casema en KPN overeengekomen FTA-tarieven van Casema over de periode van 1 september 2002 tot 1 september 2003. Van een verhoging van de FTA-tarieven van Casema tot een volgens de Beleidsregels maximaal redelijk niveau per 1 september 2003 is derhalve geen sprake.
Het College volgt KPN niet in haar stelling dat het bestreden besluit onrechtmatig is op de grond dat Casema, nu zij hogere FTA-tarieven mag hanteren dan KPN, als het ware een bijdrage van KPN ontvangt die Casema kan gebruiken om haar positie op de retailmarkt te versterken ten koste van die van KPN. KPN spreekt in dit verband van kruissubsidiëring en concurrentievervalsing.
Als gevolg van de op KPN rustende aanwijzing als aanbiedster met aanmerkelijke macht op de markt van de vaste openbare telefoondienst, heeft Casema meer vrijheid bij het vaststellen van haar FTA-tarieven dan KPN en mag zij, gezien hetgeen in § 6.3.1 en § 6.3.2 is overwogen, in beginsel hogere FTA-tarieven hanteren dan KPN. Dit impliceert niet zonder meer dat de FTA-dienstverlening van Casema winstgevender is dan die van KPN, omdat Casema geacht mag worden met hogere kosten van FTA-dienstverlening te worden geconfronteerd dan KPN.
Voorzover de verplichtingen die voortvloeien uit de aanwijzing van KPN op grond van artikel 6.4, eerste lid, Tw (oud) tot gevolg hebben dat haar concurrentiepositie op de retailmarkt van de vaste openbare telefoondienst onder druk komt te staan, is dit een door de communautaire en Nederlandse wetgever wenselijk geacht effect van een dergelijke aanwijzing, waarmee wordt beoogd de concurrentie op deze markt te bevorderen. Met betrekking tot het betoog dat het in het bestreden besluit aangelegde criterium niet past binnen een geliberaliseerde markt overweegt het College dat, gezien de aanwijzing van KPN op grond van artikel 6.4, eerste lid, Tw (oud) inzake - kort gezegd - vaste openbare telefonie en het ingevolge artikel 19.5, eerste en vierde lid, Tw voortduren van deze aanwijzing en de hieruit voortvloeiende verplichtingen, de door de wetgever gewenste mate van liberalisering van meerbedoelde markt in Nederland geacht moet worden nog niet te zijn bereikt.
6.3.5 Wat betreft de door KPN gestelde negatieve gevolgen van het bestreden besluit voor haar eindgebruikers heeft OPTA erop gewezen dat haar besluit is genomen met het oog op het bevorderen van duurzame concurrentie, hetgeen op langere termijn juist kan leiden tot lagere eindgebruikerstarieven, ook voor de eindgebruikers van KPN. Gelet op dit oogmerk ziet het College geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder c, Tw.
6.3.6 Voorzover KPN de rechtmatigheid van de Beleidsregels op andere onderdelen ter discussie heeft gesteld, bijvoorbeeld door aan te voeren dat de Beleidsregels zullen leiden tot een eeuwigdurend verschil in FTA-tarieven en dat het voor langere tijd vastleggen van tarieven niet past in een geliberaliseerde markt, overweegt het College dat het uitsluitend de rechtmatigheid van het bestreden besluit, waaronder de in dat besluit gegeven toepassing aan de Beleidsregels, dient te beoordelen. De doelmatigheid en rechtmatigheid van de Beleidsregels in algemene zin staat niet ter beoordeling en tegen de Beleidsregels kon ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, Awb ook geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld.
6.4 KPN heeft voorts aangevoerd dat OPTA de in artikel 1.3, vierde lid, Tw vervatte motiveringsplicht heeft veronachtzaamd. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
6.4.1 Niet in geschil is dat op Casema en KPN een interconnectieplicht rust wat betreft de vaste openbare telefoonnetwerken waarmee zij vaste openbare telefoondiensten aanbieden. Het geschil tussen Casema en KPN heeft slechts betrekking op de hoogte van de FTA-tarieven die Casema van 1 september 2003 tot 1 september 2004 jegens KPN wenst te hanteren. Het bestreden besluit heeft geen verdergaande strekking dan het beslechten van dit geschil. In aanmerking nemend dat partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt, heeft OPTA met toepassing van artikel 12, eerste lid, Tw de desbetreffende tarieven vastgesteld. Een dergelijke vaststelling kan niet worden beschouwd als een maatregel in de zin van artikel 1.3, vierde lid, Tw.
De stelling van KPN dat Casema bij het bestreden besluit de maatregel van kostenoriëntatie is opgelegd en dat haar is opgedragen haar tarieven te matigen mist feitelijke grondslag. In het bestreden besluit heeft OPTA de ter discussie staande FTA-tarieven vastgesteld op het door Casema gevraagde niveau. Van een maatregel of opdracht als door KPN gesteld is dan ook geen sprake.
6.4.2 KPN heeft zich voorts beroepen op de in § 2.1 geciteerde toelichting op het amendement waarbij artikel 1.3, vierde lid, Tw is geïntroduceerd.
Naar het oordeel van het College vormt het vermelde in deze toelichting geen grond voor het oordeel dat de in artikel 1.3, vierde lid, Tw vervatte motiveringsplicht van toepassing is op het bestreden besluit. In dit verband is van belang dat OPTA in het bestreden besluit geen verplichting heeft opgelegd of heeft ingegrepen op de markt: zij heeft naar aanleiding van een verzoek om geschilbeslechting de FTA-tarieven van Casema vastgesteld. Van het opleggen van een verplichting door OPTA is geen sprake.
6.4.3 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat artikel 1.3, vierde lid, Tw in het licht van het Europees regelgevend kader zo moet worden uitgelegd, dat de hierin vervatte motiveringsplicht van toepassing is op het bestreden besluit.
Uit artikel 8 van de Kaderrichtlijn vloeit niet voort dat artikel 1.3, vierde lid, Tw zo dient te worden uitgelegd dat OPTA in het bestreden besluit had moeten motiveren op welke wijze dit besluit bijdraagt aan het bereiken van de in artikel 8, tweede, derde en vierde lid, van de Kaderrichtlijn genoemde doelstellingen. Uit artikel 20, derde lid, van de Kaderrichtlijn kan het bestaan van een dergelijke motiveringsplicht evenmin worden afgeleid.
Artikel 20, vierde lid, van de Kaderrichtlijn bevat een algemeen voorschrift over de openbaarmaking en motivering van geschilbesluiten, waaruit niet blijkt dat de in artikel 1.3, vierde lid, Tw vervatte motiveringsplicht van toepassing is op het bestreden besluit.
Ook artikel 5 van de Toegangsrichtlijn behelst geen motiveringsplicht in de door KPN bedoelde zin.
6.4.4 KPN heeft verder nog aangevoerd dat, ook al zou de motiveringsplicht van artikel 1.3, vierde lid, Tw niet op het bestreden besluit van toepassing zijn, OPTA ook op grond van bijvoorbeeld de artikelen 3:2 en 3:46 Awb had moeten motiveren op welke wijze dit besluit de in artikel 1:3, eerste lid, Tw genoemde doelen dient. Naar het oordeel van het College vloeit uit de Awb voor OPTA niet de verplichting voort te motiveren waarom een besluit in overeenstemming is met artikel 1.3, eerste lid, Tw.
6.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.