ECLI:NL:CBB:2005:AT6468
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van rechtspersoon door de Kamer van Koophandel en Fabrieken
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 april 2005 uitspraak gedaan over de ontbinding van de besloten vennootschap C B.V. De appellant, A, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland, dat op 18 februari 2004 de ontbinding van C B.V. had uitgesproken op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek. De procedure begon met een beroepschrift dat op 23 juni 2004 bij het College werd ingediend, waarin A bezwaar maakte tegen het besluit van de Kamer van Koophandel. De gronden van het beroep werden op 26 juli 2004 ingediend. De Kamer had eerder op 2 december 2003 A geïnformeerd over haar voornemen tot ontbinding, maar na het verstrijken van de termijn van acht weken bleven de omstandigheden die tot ontbinding leidden, ongewijzigd. De appellant was niet verschenen op de zitting van 7 april 2005, waar de gemachtigden van de Kamer wel aanwezig waren.
Het College heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel verplicht was om de rechtspersoon te ontbinden, omdat na de termijn van acht weken nog steeds twee of meer van de in artikel 2:19a, eerste lid, BW genoemde omstandigheden zich voordeden. De appellant had betoogd dat de voornemenbrief niet op tijd was ontvangen, maar het College oordeelde dat dit niet opging, aangezien de accountant van C B.V. contact had gehad met de Kamer. Het College concludeerde dat de Kamer van Koophandel op goede gronden tot ontbinding was overgegaan, omdat er geen bewijs was dat C B.V. nog actief was in het maatschappelijke verkeer. De uitspraak van het College was dat het beroep van A ongegrond werd verklaard, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de ontbinding van rechtspersonen en de verantwoordelijkheden van de Kamer van Koophandel in dit proces. Het College bevestigde dat de wetgever de Kamer verplicht om te handelen wanneer de voorwaarden voor ontbinding zijn vervuld, ongeacht eventuele latere herstelacties van de rechtspersoon.