ECLI:NL:CBB:2005:AT6468

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/551
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van rechtspersoon door de Kamer van Koophandel en Fabrieken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 april 2005 uitspraak gedaan over de ontbinding van de besloten vennootschap C B.V. De appellant, A, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland, dat op 18 februari 2004 de ontbinding van C B.V. had uitgesproken op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek. De procedure begon met een beroepschrift dat op 23 juni 2004 bij het College werd ingediend, waarin A bezwaar maakte tegen het besluit van de Kamer van Koophandel. De gronden van het beroep werden op 26 juli 2004 ingediend. De Kamer had eerder op 2 december 2003 A geïnformeerd over haar voornemen tot ontbinding, maar na het verstrijken van de termijn van acht weken bleven de omstandigheden die tot ontbinding leidden, ongewijzigd. De appellant was niet verschenen op de zitting van 7 april 2005, waar de gemachtigden van de Kamer wel aanwezig waren.

Het College heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel verplicht was om de rechtspersoon te ontbinden, omdat na de termijn van acht weken nog steeds twee of meer van de in artikel 2:19a, eerste lid, BW genoemde omstandigheden zich voordeden. De appellant had betoogd dat de voornemenbrief niet op tijd was ontvangen, maar het College oordeelde dat dit niet opging, aangezien de accountant van C B.V. contact had gehad met de Kamer. Het College concludeerde dat de Kamer van Koophandel op goede gronden tot ontbinding was overgegaan, omdat er geen bewijs was dat C B.V. nog actief was in het maatschappelijke verkeer. De uitspraak van het College was dat het beroep van A ongegrond werd verklaard, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent de ontbinding van rechtspersonen en de verantwoordelijkheden van de Kamer van Koophandel in dit proces. Het College bevestigde dat de wetgever de Kamer verplicht om te handelen wanneer de voorwaarden voor ontbinding zijn vervuld, ongeacht eventuele latere herstelacties van de rechtspersoon.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 04/551 19 april 2005
24100 Ontbinding rechtspersonen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. P. Bouman, advocaat te Helmond,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland, te Alkmaar, verweerster,
gemachtigden: mr. B.J.F. Heij en L. Henriquez, beiden werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Bij een 23 juni 2004 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 26 mei 2004.
Bij dit besluit heeft verweerster beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit van verweerster van 18 februari 2004, strekkende tot ontbinding van C B.V. (hierna: C), op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De gronden van het beroep dateren van 26 juli 2004.
Bij brief van 23 augustus 2004 heeft verweerster een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij brief van 8 februari 2005 heeft verweerster desgevraagd nog enige op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2004. Aldaar waren de gemachtigden van verweerster aanwezig. De gemachtigde van appellant is, zoals aangekondigd bij brief van 6 april 2005, niet verschenen. Appellant is evenmin in persoon verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De artikelen 2:19 en 2:19a van het BW luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2:19
1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:
(…);
e. door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken als bedoeld in artikel 19a ;
(…).
3. Aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven wordt van de ontbinding opgaaf gedaan: (…), in het geval als bedoeld in lid 1, onder e door de Kamer van Koophandel en Fabrieken (…).
4. Indien de rechtspersoon op het moment van zijn ontbinding geen baten meer heeft, houdt hij alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur of, bij toepassing van artikel 19a, de Kamer van Koophandel en Fabrieken, daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven.
(…).
Artikel 2:19a
1. Een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waar die rechtspersoon is ingeschreven, ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste twee van de hiernavolgende omstandigheden zich voordoen:
(…);
b. er staan gedurende ten minste een jaar geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan
(…).
c. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 of 397.
d. de rechtspersoon heeft ten minste een jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.
(…).
3. Indien de Kamer op grond van haar bekende gegevens gebleken is dat een rechtspersoon als bedoeld in de leden 1 en 2 voor ontbinding in aanmerking komt, deelt zij de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders bij aangetekende brief aan hun laatst bekende adres mee, dat zij voornemens is tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. De Kamer schrijft deze mededeling in het register. Als de omstandigheid, bedoeld in lid 1, onder b zich voordoet, doet de Kamer van het voornemen tot ontbinding tevens een mededeling opnemen in de Nederlandse Staatscourant. (…).
4. Na verloop van acht weken na de dagtekening van de aangetekende brief ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien is gebleken dat de omstandigheden die ingevolge het derde lid zijn vermeld, zich niet of niet meer voordoen.
5. De beschikking wordt bekend gemaakt aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders.
6. De Kamer doet van de ontbinding een mededeling opnemen in de Nederlandse Staatscourant. (…).
(…).
8. Indien tegen een beschikking als bedoeld in lid 4, beroep wordt ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven schrijft de Kamer dat in het register in. (…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij formulier van 5 maart 2003 heeft de Belastingdienst Oost-Brabant de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant bericht dat C binnen een jaar na aanmaning geen aangifte voor de vennootschapsbelasting heeft ingediend en dat over de jaren 2001 en 2002 geen aangifte voor deze belasting is gedaan. Deze gegevens waren volgens een handgeschreven aantekening op het formulier tot 18 februari 2004 niet veranderd.
- Blijkens een uittreksel, gedateerd 6 maart 2003, uit het handelsregister stond laatstelijk in dit register ingeschreven de besloten vennootschap C B.V., statutair gevestigd te D. Als feitelijk adres van de door de vennootschap gedreven onderneming stond het adres E te B genoteerd. Op dit uittreksel stond geen bestuurder geregistreerd.
- De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant heeft op 26 juni 2003 een onderzoek ingesteld op het adres E te B. Het pand op het adres E was gesloten, doch volgens de etalage was aldaar gevestigd “F”. Op een briefje op de deur stond te lezen dat men voor meubels kon bellen naar een 06-nummer, dat van appellant bleek te zijn, doch op dit nummer werd op 30 juni 2003 en 31 juli 2003 niet opgenomen. De onderneming F was ingeschreven in het handelsregister, maar op 6 maart 2002 is geregistreerd dat deze per 1 juli 2001 is opgeheven. De bewoner van het adres E heeft verklaard dat hem niets bekend was van de onderneming of persoon op het adres E. Van dit onderzoek is een rapport opgesteld.
- Bij aangetekende brief van 2 december 2003, gericht aan (het bestuur van) C en verzonden aan het adres E te B, heeft verweerster C op grond van artikel 2:19a, derde lid, BW in kennis gesteld van haar voornemen om tot ontbinding van C over te gaan op gronden vermeld in het eerste lid van artikel 2:19a BW.
- Op 15 januari 2004 heeft verweerster telefonisch contact gehad met de accountant van C omtrent het voornemen tot ontbinding.
- Op 10 februari 2004 heeft appellant getracht zichzelf bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant door middel van een daartoe bestemd formulier in te inschrijven als bestuurder van C. Dit formulier, dat aan verweerster is doorgezonden, heeft verweerster aan appellant retour gezonden omdat het niet compleet was.
- Bij besluit van 18 februari 2004, gericht aan het adres van appellant, heeft verweerster C op grond van artikel 2:19a, vierde lid, BW ontbonden.
- Bij brief van 31 maart 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de ontbindingsbeschikking.
- Op 27 april 2004 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer het volgende overwogen.
“ (…).
Op grond van artikel 2:19a lid 4 is de Kamer van Koophandel verplicht een rechtspersoon te ontbinden als na verloop van de termijn van 8 weken na verzending van de voornemenbrief, in casu 2 december 2003, nog steeds twee of meer van de genoemde ontbindingsgronden zich voordoen. Volgens geldende jurisprudentie is dit alleen anders als tijdens deze procedure het voor de Kamer van Koophandel volstrekt duidelijk was of had moeten zijn dat er sprake was van een rechtspersoon die nog volop activiteiten verricht in het maatschappelijke verkeer.
Vast staat dat na ontvangst van de voornemens brief en het verstrijken van de termijn van 8 weken geen van de vermelde gebreken is opgeheven. De jaarstukken zijn 5 weken na de datum van ontbinding van de vennootschap door de kamer van koophandel ontvangen en volgens gegevens van de belastingdienst is tot op heden nog steeds geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan.
Daarnaast is niet komen vast te staan dat de vennootschap ten tijde van ontbinding door de kamer van koophandel nog activiteiten verrichtte. Ook tijdens de naar aanleiding van uw bezwaarschrift gehouden hoorzitting als bedoeld in artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht zijn geen feiten naar voren gekomen die dit kunnen aantonen. De door u geschetste overmachtsituatie en langdurige juridische proecdures geven onvoldoende grond voor het oordeel dat de vennootschap nog volop actief is in het maatschappelijke verkeer. (…).
Gelet op het voorgaande besluit de Kamer van Koophandel voor Noordwest-Holland uw bezwaarschrift d.d. 31 maart 2004 ongegrond te verklaren.
(…).”
4. De beoordeling van het geschil
Uit artikel 2:19a, eerste, derde en vierde lid, BW vloeit voort dat verweerster tot ontbinding van de rechtspersoon dient over te gaan, indien na verloop van de termijn van acht weken twee of meer van de in het eerste lid genoemde aan de rechtspersoon in de voornemenbrief medegedeelde omstandigheden zich nog steeds voordoen. Slechts indien voor verweerster volstrekt duidelijk is of behoort te zijn dat sprake is van een rechtspersoon die nog volop activiteiten verricht in het maatschappelijk verkeer brengt een redelijke toepassing van de regeling mee dat verweerster de haar toegekende bevoegdheden niet uitoefent.
Het betoog van appellant dat de voornemenbrief van 2 december 2003 door overmacht niet op tijd in het bezit is gekomen van C verdraagt zich niet met feit dat de accountant van C op 15 januari 2004 omtrent dit voornemen contact heeft gehad met verweerster, zodat het betoog reeds om die reden niet slaagt.
Niet in geschil is - en ook voor het College staat op grond van de stukken vast - dat op 28 januari 2004, na ommekomst van de termijn van acht weken na dagtekening van de voornemenbrief van 2 december 2003, de in artikel 2:19a eerste lid, onder c en d, BW genoemde omstandigheden zich ten aanzien van C nog steeds voordeden. Hieraan doet niet af dat het vanwege problemen met de verhuurder voor C niet mogelijk zou zijn geweest de jaarstukken (tijdig) te deponeren. Deze problemen dateren immers eerst van oktober 2003, terwijl C al vanaf 2001 in gebreke was met de nakoming van deze verplichting. Evenmin kan hieraan afdoen dat appellant de ontbrekende jaarstukken vijf weken na het besluit tot ontbinding aan verweerster heeft toegezonden. Indien, zoals in artikel 2:19a BW het geval is, de wetgever het nemen van een besluit oplegt, indien geen gebruik wordt gemaakt van een laatste mogelijkheid tot herstel van verzuimen binnen een daartoe gestelde tijdslimiet, kan een eventueel later herstel van die verzuimen niet leiden tot het oordeel dat aan die dwingende termijnbepaling voorbij zou moeten worden gegaan.
Aangezien voor de (dwingend voorgeschreven) toepassing van artikel 2:19a, eerste lid, BW voldoende is dat twee van de in dat lid genoemde omstandigheden zich voordoen, kan in het midden blijven of verweerster op goede gronden ook de in dit artikellid, onder b, genoemde omstandigheid, dat langer dan één jaar geen bestuurders van de rechtspersoon stonden ingeschreven, aan haar ontbindingsbesluit ten grondslag heeft gelegd.
Voorts is het College van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het voor verweerster volstrekt duidelijk was of behoorde te zijn dat C nog volop activiteiten verrichtte in het maatschappelijk verkeer. Verweerster heeft in dit verband terecht aangevoerd dat haar niet bekend was of kon zijn dat C onder de handelsnaam F meubels vanuit een catalogus verkocht, omdat volgens de inschrijving van C in het handelsregister geen sprake was van deze handelsnaam en geen ander (ondernemings)adres dan E te B stond geregistreerd, op welk adres van activiteiten van C niet is gebleken.
Wat betreft de stelling van appellant dat uit de overgelegde jaarstukken blijkt van activiteiten wijst het College er ook in dit verband op dat deze stukken eerst vijf weken na het nemen van het ontbindingsbesluit zijn overgelegd. Bovendien is uit deze stukken niet volstrekt duidelijk dat C nog volop activiteiten in het maatschappelijk verkeer verrichtte. De enkele omstandigheid dat over de jaren 2001 en 2002 resultaat is geboekt leidt in elk geval niet noodzakelijkerwijs tot deze conclusie.
Verweerster was derhalve gehouden de rechtspersoon te ontbinden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
5. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2005.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. A. Venekamp