1. De feiten en het geschil
Bij besluit van 6 februari 2003 heeft verweerder afwijzend beslist op een door verzoeker op grond van de Wet op de kansspelen ingediende aanvraag om vergunning tot het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in de inrichting B te X.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 19 maart 2003 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 maart 2003 heeft verweerder de beslissing daarop met vier weken verdaagd.
Bij brief van 4 augustus 2003 is verzoeker uitgenodigd op 25 augustus 2003 zijn bezwaren ten overstaan van de Adviescommissie bezwaarschriften van verweerder nader toe te lichten.
Bij faxbericht van 25 augustus 2003 heeft de gemachtigde van verzoeker de Adviescommissie bezwaarschriften verzocht een nieuwe datum voor de hoorzitting te bepalen, omdat de uitnodiging eerst op 25 augustus 2003 was ontvangen.
Bij brief van 26 augustus 2003 heeft verweerder dit verzoek afgewezen aangezien de hoorzitting op 25 augustus 2003 reeds had plaatsgevonden.
De gemachtigde van verzoeker heeft telefonisch met verweerder de afspraak gemaakt dat hem een kopie van het verslag van de hoorzitting zal worden toegezonden en vervolgens een redelijke termijn zal worden gegeven om schriftelijk op dit verslag te reageren. Deze reactie zal worden betrokken bij de beoordeling van het bezwaarschrift.
Bij brief van 3 september 2003 heeft de politie Y de exploitant van de in de inrichting van verzoeker geplaatste kansspelautomaten gemaand deze automaten vóór 5 september 2003 uit de inrichting van verzoeker te verwijderen. Indien de exploitant hieraan niet voldoet, zal strafrechtelijk worden opgetreden en zullen de kansspelautomaten in beslag worden genomen.
Bij brief van diezelfde dag heeft verzoeker verweerder verzocht onverwijld op het bezwaarschrift van verzoeker te beslissen.
Bij brief van 3 september 2003, ter griffie van het College ontvangen op 4 september 2003, heeft verzoeker bij het College beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder op het bezwaarschrift van 19 maart 2003. Deze procedure is bij het College geregistreerd onder procedurenummer AWB 03/1090.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met een verzoek om de voorlopige voorziening te treffen, dat verweerder binnen twee weken op verzoekers bezwaarschrift dient te beschikken.
Bij faxbericht van 8 september 2003 heeft verweerder de voorzieningenrechter medegedeeld dat op 3 september 2003 is toegezegd dat uiterlijk aan het einde van week 37 (= vrijdag 12 september 2003) op verzoekers bezwaarschrift zou worden beslist.
Op 17 september 2003 heeft verweerder vervolgens op het bezwaarschrift van verzoeker beslist.
Verzoeker heeft bij brief van 29 september 2003 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure en te gelasten het griffierecht te vergoeden.
Bij brief van 27 oktober 2003 heeft verweerder uiteengezet waarom dat verzoek zijns inziens niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Bij brief van 6 november 2003 heeft verzoeker gerepliceerd en op 28 november 2003 heeft verweerder gedupliceerd.