ECLI:NL:CBB:2005:AT4992

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/744
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • M.A. van der Ham
  • L. van Duuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van taxivergunning op basis van niet voldoen aan vakbekwaamheidseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 maart 2005 uitspraak gedaan over de intrekking van een taxivergunning van appellant A, die opereert onder de handelsnaam Taxi B. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid zoals gesteld in de Wet personenvervoer 2000. Appellant had eerder een vergunning ontvangen op basis van de inbreng van C als vakbekwaam leidinggevende, maar tijdens het onderzoek bleek dat C geen enkele actieve rol vervulde binnen de onderneming. Appellant had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat, die op 26 juli 2004 het bezwaar van appellant tegen de intrekking van de vergunning ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 3 februari 2005 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het standpunt van verweerder toegelicht.

De procedure begon met een aanvraag van appellant voor een taxivergunning op 2 januari 2001, die op 12 september 2001 werd verleend. De vergunning was gebaseerd op de voorwaarde dat C als procuratiehouder de vakbekwaamheid zou inbrengen. Echter, uit de verklaringen van C bleek dat zij geen specifieke taken binnen de onderneming verrichtte en dat haar betrokkenheid niet voldeed aan de eisen van permanent en daadwerkelijk leidinggeven. Het College concludeerde dat de vergunning terecht was ingetrokken, omdat niet voldaan werd aan de eisen van vakbekwaamheid. Appellant voerde aan dat zijn echtgenote bezig was met het behalen van de vereiste diploma's en dat hij door een ongeluk niet in staat was om zijn onderneming adequaat te leiden. Het College oordeelde dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de wetgeving. De uitspraak bevestigde dat de belangen van appellant niet zwaarder wogen dan de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke eisen voor taxivervoer.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 04/744 1 maart 2005
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. Taxi B, te X, appellant,
tegen
Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. H.J. ‘t Hart, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 september 2004, bij het College binnengekomen op 7 september 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 juli 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de intrekking van zijn vergunning tot het verrichten van taxivervoer, ongegrond verklaard.
Op 25 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 3 februari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, alwaar de gemachtigde van verweerder zijn standpunt heeft toegelicht. Appellant is niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) luidde ten tijde en voorzover hier van belang als volgt:
" Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;
k. vervoerder: degene die (…) taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 6
(…)
2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
Artikel 99
Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:
a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.
(…)".
Artikel 26 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) bepaalt onder meer het volgende:
"1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.
(…)"
In de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven op de volgende wijze nader toegelicht:
"De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden.
Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is.
Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 2 januari 2001 heeft verweerder van appellant een aanvraag om een taxivergunning ontvangen.
- Bij besluit van 12 september 2001 heeft verweerder appellant voor onbepaalde tijd vergunning verleend voor het verrichten van taxivervoer. Blijkens de bijlage bij dit besluit werd in de onderneming van appellant aan de in het Besluit omschreven eis van vakbekwaamheid voldaan door de inbreng van C (hierna: C) als procuratiehouder.
- Aan deze vergunningverlening ligt onder meer een tussen appellant en C gesloten procuratiecontract ten grondslag, waarin onder meer het navolgende is vastgelegd:
"C De ondernemer is thans doende bedoelde Vakbekwaamheid te verwerven en hij verwacht de daartoe benodigde examens af te kunnen leggen in het jaar 2001.
D De Procuratiehouder beschikt wel over de bedoelde Vakbekwaamheid en is bereid en in staat deze ter beschikking te stellen van Taxi B.
E De Procuratiehouder stelt zijn Vakbekwaamheid aan max. 5 taxibedrijven ter beschikking.
Verklaren overeen te komen als volgt:
1. De ondernemer verleent aan de Procuratiehouder procuratie om namens hem alle handelingen te verrichten, waaronder;
Het maken van afspraken met bedrijven.Het nazien van de boekhouding. Het naleven van de Rijtijdenwet. Contactpersoon voor klachten. Volledig bevoegd tot het handelen in belang van de Ondernemer. (…)
4. De Procuratiehouder zal dagelijks toezicht houden op de Ondernemer dan wel voor minimaal 8 uren per week."
- Teneinde inzicht te krijgen in de wijze waarop C invulling geeft aan haar functie van vakbekwaam leidinggevende persoon binnen de onderneming van appellant, heeft verweerder appellant een formulier "Onderzoek Verklaring Inbreng Vakbekwaamheid" (hierna: het onderzoeksformulier) doen toekomen, met het verzoek dit formulier door C in te laten vullen. In dit formulier, door verweerder ontvangen op 13 juni 2003, zijn de hierna aangehaalde vragen als volgt beantwoord:
"1. U heeft een procuratiecontract overgelegd waarin staat aangegeven dat de onderneming aan u als vakbekwaam leidinggevende persoon een volmacht heeft verleend. Voor welke doeleinden maakt u gebruik van deze volmacht? (…)
Maak geen gebruik van deze volmacht.
(…)
3. Welke taken worden uitsluitend door u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming verricht? (…)
Ik verricht geen specifieke taken binnen de onderneming.
(…)
6. Geef aan hoeveel uren per week en op welke dagen en tijdstippen u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming werkzaamheden verricht.
0.”
- Verweerder heeft bij brief van 17 juni 2003 het voornemen uitgesproken de vergunning van appellant in te trekken.
- Op 4 juli 2003 heeft appellant mondeling zijn zienswijze gegeven ten aanzien van verweerders voornemen de verleende taxivergunning in te trekken.
- Bij besluit van 17 juli 2003 heeft verweerder de aan appellant verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer met ingang van 9 oktober 2003 ingetrokken, omdat is gebleken dat binnen de onderneming van appellant niet wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 augustus 2003 bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 2 september 2003 heeft verweerder appellant medegedeeld dat is besloten om de aan appellant verleende vergunning ambtshalve te wijzigen in die zin dat de intrekking van die vergunning eerst in werking treedt zeven weken ná de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist.
- Op 17 maart 2004 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij de beslissing op bezwaar de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer overwogen dat C geen enkele werkzaamheid in de onderneming van appellant verricht. De wezenlijke beslissingen worden door appellant zelf genomen, zodat hij degene is die leiding geeft aan de onderneming. Gelet op deze omstandigheden kan er geen sprake zijn van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door de vakbekwame procuratiehouder.
4. Het standpunt van appellant
Appellant kan zich met de intrekking niet verenigen en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat zijn echtgenote bezig is met het behalen van de vereiste diploma’s. Zelf heeft appellant als gevolg van een ongeluk een whiplash opgelopen, waardoor hij last heeft van concentratiestoornissen. Appellant wijst erop dat zijn gezin afhankelijk is van zijn inkomen als taxiondernemer.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 99, eerste lid (oud), van de Wet kan verweerder een vergunning voor het verrichten van taxivervoer intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan één van de in artikel 9, eerste lid, van de Wet bedoelde eisen, waaronder onder meer is begrepen dat een vervoerder dient te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid.
Aan de eis van vakbekwaamheid kan bij een eenmanszaak worden voldaan door de ondernemer of, indien hij zelf niet vakbekwaam is, door een vakbekwaam leidinggevende (procuratiehouder). Naar het College meermalen heeft overwogen, is het evenwel niet waarschijnlijk te achten dat een ondernemer die voornemens is in het kader van een eenmanszaak bepaalde werkzaamheden te gaan verrichten, een procuratiehouder belast met in het bijzonder de taak om aan de uitvoering van die werkzaamheden leiding te geven.
Bij eenmanszaken hanteert verweerder voorts het uitgangspunt dat binnen een onderneming, waarbij de ondernemer een taxivergunning heeft verkregen op basis van de inbreng van de vakbekwaamheid door een procuratiehouder, in ieder geval aan het vereiste van vakbekwaamheid wordt voldaan, indien de vakbekwaam leidinggevende feitelijk de bij de aanvraag opgegeven werkzaamheden verricht.
In dit geding staat ter beoordeling de vraag of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat binnen de onderneming van appellant in de praktijk niet wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag voor aannemelijk werd gehouden en dat de werkzaamheden die C thans in de onderneming verricht niet (meer) kunnen worden aangemerkt als permanent en daadwerkelijk leidinggeven, zodat in de onderneming niet (langer) wordt voldaan aan het vakbekwaamheidsvereiste.
Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe allereerst dat, gezien het wettelijk bepaalde, aan verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, nadat hij een vergunning heeft verleend, op een later tijdstip te onderzoeken of de invulling van de werkzaamheden in de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en als zulks niet het geval is en evenmin sprake is van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door de vakbekwame procuratiehouder, die vergunning in te trekken.
Weliswaar dient verweerder rekening te houden met gerechtvaardigde verwachtingen en belangen van een taxiondernemer, doch de werking van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel strekt niet zover dat verweerder een taxivergunning als de onderhavige, die een in beginsel onbeperkte geldigheidsduur heeft, niet zou mogen intrekken indien hij tot het oordeel komt dat het besluit tot vergunningverlening bij nader inzien rechtens onjuist is danwel dat niet meer wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.
Naar het oordeel van het College heeft appellant aan de - mede op de overgelegde procuratieovereenkomst gebaseerde - vergunningverlening niet het te rechtvaardigen vertrouwen kunnen ontlenen dat deze niet voor intrekking in aanmerking zou kunnen komen. Aan de vergelijking van de procuratieovereenkomst met het onderzoeksformulier heeft verweerder met betrekking tot de taken van de vakbekwame leidinggevende terecht de conclusie verbonden dat binnen de onderneming van appellant in de praktijk niet (meer) wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag nog aannemelijk was, nu immers door de procuratiehouder op geen enkele wijze (nog) invulling wordt gegeven aan haar in de procuratieovereenkomst vastgelegde taak.
Uitgaande van de door appellant en C gegeven informatie omtrent de feitelijke situatie binnen de onderneming van appellant, is het College van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van C geen sprake is van permanent en daadwerkelijk leidinggeven als bedoeld in artikel 26 van het Besluit en de toelichting daarop.
De conclusie is derhalve dat verweerder terecht tot intrekking van de aan appellant verleende taxivergunning is overgegaan.
Voorts is verweerder, door nader te besluiten eerst tot intrekking over te gaan zeven weken na de bestreden beslissing, in voldoende mate aan de belangen van appellant tegemoet gekomen. Het College vermag niet in te zien dat verweerder andermaal tot het verlenen van uitstel had moeten overgaan. Appellant is immers ruim uitstel verleend en voorts is hij bij herhaling gewezen op de gevolgen van het niet tijdig behalen van zijn diploma’s. Dat de intrekking voor appellant nadelige financiële gevolgen heeft, ligt binnen zijn risicosfeer.
Het beroep van appellant dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. L. van Duuren