ECLI:NL:CBB:2005:AT4981

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/336
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft Veehandel A B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het bezwaarschrift van appellante tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de Regeling dierlijke EG-premies en de vraag of appellante recht heeft op een premie voor het aanhouden van 65 mannelijke runderen. De Minister had in zijn besluit van 12 juni 2003 meegedeeld dat slechts 25 van de 65 runderen voor de premie in aanmerking kwamen, omdat appellante in haar aanvraag oppervlakten geen voederareaal had opgegeven. Appellante stelde dat dit een kennelijke fout was en dat zij recht had op de volledige premie.

De procedure begon met een beroep dat op 23 april 2004 werd ingediend, tegen het besluit van 15 maart 2004. De Minister had het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 12 juni 2003 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 21 maart 2005 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde. De Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet kon worden gevolgd in haar stelling dat registratie van voederareaal niet vereist was voor de premieaanvraag. Het College concludeerde dat de vermelding van de bijdragecode 875 achter de opgegeven graspercelen geen kennelijke fout was. De aanvraag was niet onlogisch of inconsequent ingevuld, en het College oordeelde dat de Minister terecht was uitgegaan van de gegevens in de aanvraag. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 04/336 13 april 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Veehandel A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies VOF te Deventer,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 23 april 2004, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 maart 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 12 juni 2003, waarbij beslist werd op de aanvragen van appellante over het jaar 2002 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.
Bij brief van 17 mei 2004 heeft appellante de gronden voor haar beroep ingediend.
Bij brief van 8 juli 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, waarna hij op 16 juli 2004 een verweerschrift heeft ingediend.
Op 21 maart 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante C, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen. Verweerder werd bij die gelegenheid vertegenwoordigd door de gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 1992, L355, blz. 1) luidde ten tijde en voor zover hier van belang:
“ Artikel 6
1. Om in aanmerking te komen voor de toepassing van één of meer communautaire regelingen die onder deze verordening vallen, moet elk bedrijfshoofd voor elk jaar een steunaanvraag "oppervlakten" indienen, waarin worden vermeld:
- de percelen landbouwgrond, voederarealen inbegrepen, de percelen landbouwgrond waarvoor een maatregel voor het uit produktie nemen van bouwland wordt toegepast, en de percelen landbouwgrond die braak gelegd zijn;
(…)”
Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb 1999, L 160, blz. 21) luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 12
1. Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;
b) (…)"
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11) luidt voor zover en ten tijde van belang:
“Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
i)"steunaanvraag 'oppervlakten'": aanvraag tot betaling van steun op grond van de in artikel 1, lid 1, onder a) en b), punt iii), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen, met inbegrip van de aangifte van andere vormen van grondgebruik, en met name de aangifte van voederareaal met het oog op de indiening van steunaanvragen "dieren";
Artikel 8
Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.
Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.
3. (…)
Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.”
In het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie betreffende kennelijke fouten in de zin van artikel 12 van de verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder meer het volgende vermeld.
“(…) Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag, d.w.z. wanneer dergelijke fouten aan het licht komen dankzij een administratieve controle waarbij wordt nagegaan of tot de staving van de aanvraag verstrekte documenten en gegevens ( en met name het aanvraagformulier, de bewijsstukken, verklaringen enz.) samenhangend zijn. Voorts staat erkenning van een dergelijke kennelijke fout los van de middelen waarmee deze controles, die visueel, manueel of elektronisch kunnen zijn, worden uitgevoerd.
Wanneer de lidstaten de steunaanvragen computermatig controleren, kan ook door gegevens te vergelijken met die in dezelfde databank of in andere databanken, worden nagegaan of ze samenhangend zijn, voorzover de daarin opgeslagen gegevens de steunaanvraagprocedure aanvullen of er integraal deel van uitmaken. In dit geval kan echter alleen sprake zijn van een kennelijke fout wanneer de omstreden informatie door het bedrijfshoofd zelf of namens hem is verstrekt. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 8 mei 2002 een formulier ‘Gecombineerde opgave 2002” bij verweerder ingediend. Met de in dit formulier opgenomen aanvraag oppervlakten heeft appellante totaal 43.69 ha blijvend grasland opgegeven met als bijdragecode 875 ( zonder bijdrage/HPA-regelingen).
- In de loop van het jaar 2002 heeft appellante op grond van de Regeling premieaanvragen ingediend voor het aanhouden van in totaal 65 mannelijke runderen.
- Bij brief van 26 november 2002 heeft verweerder appellante meegedeeld dat op grond van haar aanvraag oppervlakten 2002 voor haar geen voederareaal is geregistreerd, omdat zij geen percelen heeft opgegeven die zij als zodanig zal gaan gebruiken. Een tegen deze mededeling gericht bezwaarschrift heeft verweerder bij besluit van 25 september 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
- Bij besluit van 12 juni 2003 heeft verweerder appellante meegedeeld dat haar premieaanvraag op grond van de Regeling voor het aanhouden van 65 mannelijke runderen is goedgekeurd voor 25 dieren.
- Bij brief van 8 juli 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Na een op 11 november 2003 gehouden hoorzitting heeft verweerder het bezwaarschrift bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat – onder meer het volgende overwogen.
Appellante heeft in haar aanvraag oppervlakten geen voederareaal opgegeven. Daarom was er voor haar slechts een veebezettingsruimte van 15 gve beschikbaar. Slechts 25 van de 65 voor premie opgegeven mannelijke runderen kwamen daarom voor premie in aanmerking.
Het feit dat appellante haar graspercelen met bijdragecode 875 heeft opgegeven betekent niet dat verweerder in de aanvraag een tegenstrijdigheid kon bespeuren. Het gaat immers om een toegestane combinatie van gewascode en bijdragecode. De aanvraag is evenmin onlogisch, niet volledig en ook niet inconsequent ingevuld. Van een kennelijke fout, die het mogelijk zou maken de aanvraag alsnog te wijzigen, is daarom geen sprake.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Per abuis is in de aanvraag achter de graspercelen de verkeerde bijdragecode ingevuld. Een aanvraag waarbij alleen grasland wordt vermeld zonder dat aangegeven wordt dat men dit als voederareaal wenst te registreren is per definitie een kennelijke fout. Dit klemt te meer nu er bij appellante voortdurend veel vee op het bedrijf aanwezig is.
Nergens is geregeld dat registratie van voederareaal vereist is om voor dierlijke premies in aanmerking te komen. In dit verband wordt gewezen op artikel 43, tweede lid, onder b, van verordening (EG) nr. 1782/2003, waar voederareaal is gedefinieerd als “ de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie(25) voor de veehouderij beschikbaar was, met inbegrip van het gezamenlijk gebruikte voederareaal en de percelen die voor gemengde teelten werden gebruikt”. Uit deze definitie volgt dat appellante, die in 2002 ruim 43 ha grasland in haar aanvraag oppervlakten opgaf, over evenzoveel voederareaal beschikte. Daarenboven is het volstrekt onaannemelijk dat appellante grasdroogsteun via het HPA zou hebben willen opgeven nu de dichtstbijzijnde grasdrogerij op zeer grote afstand van B ligt.
Tenslotte wordt appellante als gevolg van deze verschrijving bij het invullen van de bijdragecode onevenredig zwaar getroffen nu het referentiejaar 2002 van belang is bij het vanaf 2005 in te voeren nieuwe systeem voor landbouwsubsidies.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College overweegt allereerst appellante niet te kunnen volgen in haar stelling dat niet geregeld zou zijn dat een producent zijn voederareaal dient op te geven in zijn aanvraag voederareaal indien hij voor aanhoudpremie op grond van de Regeling in aanmerking wenst te komen. In dit verband wijst het College op het onder rubriek 2.1 van deze uitspraak aangehaalde artikel 6 van verordening (EG) nr. 3508/92 en op de in artikel 2 onder i van Verordening (EG) nr. 2419/2001 gegeven definitie van het begrip steunaanvraag oppervlakten.
Het beroep dat appellante doet op het bepaalde in artikel 43 van Verordening 1782/2003 kan haar reeds daarom niet baten, omdat in de Verordening niet is neergelegd dat deze terugwerkende kracht heeft. In het jaar 2002 was deze Verordening dus niet van toepassing.
5.2 Vervolgens is de vraag aan de orde of er geen sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag. Immers, alleen dan kan ingevolge artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de aanvraag oppervlakten van appellante nog gewijzigd worden.
5.3 Verweerder heeft aangegeven bij beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout het werkdocument van de Europese Commissie, nr. AGR 49533/2002 als uitgangspunt te nemen. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld het aanvaardbaar te achten dat verweerder dit werkdocument als richtsnoer voor de beoordeling van deze vraag hanteert.
5.4 Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag nu appellant alle graspercelen heeft opgegeven met bijdragecode 875 overweegt het College allereerst dat het hier om een bestaande combinatie van gewascode en bijdragecode gaat. Op zich staat het een producent vrij al zijn graspercelen voor grasdroogsteun op te geven. Van een tegenstrijdigheid in de aanvraag is daarom geen sprake.
Evenmin is de aanvraag onlogisch of inconsequent ingevuld. Het College ziet ook in de door appellante op het formulier Gecombineerde Opgave verstrekte gegevens voor de landbouwtelling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had dienen te begrijpen dat appellante eigenlijk voederareaal had willen opgeven. Het feit dat appellante 14 koeien jonger dan één jaar, 7 koeien tussen één en twee jaar en 6 zoogkoeien heeft opgegeven maakt het op zich niet onbegrijpelijk dat appellante- die op grond van artikel 12 van verordening 1254/1999 ook zonder opgave van voederareaal over een veebezettingsruimte van 15 gve beschikte- geen voederareaal heeft opgegeven. Dit klemt te meer nu appellante ook niet heeft opgegeven voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te willen komen.
5.5 Dat het opgeven van ruim 43 ha grasland voor grasdroogsteun niet logisch is nu er, naar appellante stelt, in de wijde omgeving van B nergens een grasdrogerij is te vinden, kan haar niet baten. Immers met bijdragecode 875 kan men ook aangeven geen bijdrage te wensen. Daarenboven is het niet de taak van verweerder om in het kader van de beoordeling van de aanvraag na te gaan of er wel een grasdrogerij in de buurt is van de vestiging van een aanvrager.
5.6 Met betrekking tot de grief van appellante dat het bestreden besluit onevenredig zware gevolgen voor haar heeft nu het doorwerkt in toekomstige besluiten met betrekking tot aanvragen dierpremie, overweegt het College dat in deze zaak uitsluitend het besluit op de aanvraag dierpremie voor het jaar 2002 aan de orde kan zijn. Bij beantwoording van de vraag of recht bestaat op dierpremie kunnen de eventuele toekomstige gevolgen die een afwijzing voor de aanvrager kan hebben, geen rol spelen.
5.7 Gezien het voorgaande is de vermelding van de bijdragecode 875 achter de opgegeven graspercelen geen kennelijke fout en is verweerder bij de beoordeling van de aanvraag terecht uitgegaan van de gegevens die daarin staan vermeld.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.9 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas