ECLI:NL:CBB:2005:AT4499
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Verzet
- M.A. van der Ham
- M.A. Fierstra
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke zaken betreffende verbod op handel met bepaalde stoffen en behandelde dieren
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 6 januari 2005, werd het verzet van R.M.A. Lensen, curator in het faillissement van A, ongegrond verklaard. Lensen had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van 1 oktober 2003, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn beroep tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze besluiten betroffen een verbod op de handel met bepaalde stoffen en behandelde dieren en producten. De procedure begon met een brief van Lensen op 11 november 2003, waarin hij verzet deed tegen de niet-ontvankelijkheid en verzocht om de behandeling van zijn zaken te voegen met andere aanverwante zaken.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2004 heeft de gemachtigde van Lensen zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat het verzet noodzakelijk was om te voorkomen dat er geen inhoudelijke beoordeling zou plaatsvinden van de aanverwante zaken, waarin A als appellante betrokken was. Lensen betoogde dat het ontbreken van gronden van beroep in zijn zaken het gevolg was van miscommunicatie met de gemachtigde van A. Hij stelde voor om de gronden van beroep van A ook te laten gelden voor zijn eigen zaken.
Het College oordeelde echter dat Lensen niet tijdig de vereiste gronden van beroep had ingediend, ondanks de mogelijkheid die hem was geboden. Het College concludeerde dat er geen omstandigheden waren die rechtvaardigden dat Lensen niet in verzuim was geweest. Daarom werd het beroep van Lensen terecht niet-ontvankelijk verklaard, en het verzet werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van gronden van beroep in bestuursrechtelijke procedures.