5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College zal eerst beoordelen of verweerder appellante terecht niet heeft aangemerkt als zoogkoeienproducent zoals bedoeld in artikel 6.1 van de Regeling. Of een aanvrager van premie kan worden aangemerkt als producent die het runderbestand dat hij beheert uitsluitend gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie, moet worden vastgesteld op grond van de feitelijke bedrijfsvoering.
Blijkens de stukken en hetgeen namens appellante ter zitting is verklaard, is de bedrijfsvoering van appellante erop gericht om de op haar bedrijf aanwezige koeien regelmatig te vervangen. Appellante heeft verklaard dat zij, zodra een koe gekalfd heeft, deze drooglegt en binnen een korte tijd, meestal drie à vier maanden, in ieder geval korter dan de aanhoudperiode, doorverkoopt. Ter vervanging van de doorverkochte koeien koopt zij vervolgens nieuwe drachtige koeien of vaarzen aan, die wederom als ze gekalfd hebben worden vervangen. De op haar bedrijf geboren kalfjes verkoopt zij binnen een termijn van drie weken na geboorte door. Tussen partijen is derhalve niet in geschil het feit dat het merendeel van de zoogkoeien van appellante tijdens de aanhoudperiode zijn vervangen en dat de geboren kalveren slechts nog zeer kort na de geboorte bij de moeder koe op het bedrijf verblijven. Zijdens appellante is ter zitting bevestigd dat zij de koeien die hebben gekalfd drooglegt en niet als zoogkoe van de kalfjes houdt en dat zij de kalfjes niet verder opfokt voor de vleesconsumptie maar binnen enkele weken doorverkoopt.
Het College vindt in het vorenstaande voldoende grond om met verweerder vast te stellen dat appellante, gezien de feitelijke bedrijfsvoering, niet kan worden aangemerkt als zoogkoeienproducent, die het runderbestand dat hij beheert uitsluitend gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie, als bedoeld in artikel 6.1 onder a, van de Regeling, zodat verweerder terecht de premie heeft geweigerd.
Het door appellante aangevoerde feit dat tijdens de aanhoudperiode het aantal runderen, ondanks regelmatige vervanging, steeds hetzelfde was gebleven als in de aanvraag gemeld, maakt deze conclusie niet anders.
5.2 Met betrekking tot appellantes betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door een nieuwe voorwaarde aan de premietoekenning te verbinden, overweegt het College als volgt. Het is, blijkens de desverzocht door verweerder toegezonden, van de Europese Commissie afkomstige documenten, een gangbaar veterinair uitgangspunt dat er alleen sprake is van een zoogkoe indien het kalf minstens vier maanden tijdens de opfokperiode bij de moeder blijft. Het begrip zoogkoe in de Verordening dient aldus te worden geïnterpreteerd. Dat verweerder in de jaren voorafgaand aan het premiejaar 2001 bij de beoordeling van de aanvragen niet getoetst heeft of aan de voorwaarde was voldaan, dat zoogkoeien werden gehouden met kalveren die minstens vier maanden tijdens de opfokperiode bij de moeder bleven, maakt niet dat deze voorwaarde niet geldend was ten tijde van de onderhavige aanvraag. Ook het feit dat verweerder, hierop geattendeerd door de Europese Commissie naar aanleiding van uitgevoerde controles, aanleiding heeft gezien om pas in april 2002 belanghebbenden bij de Regeling van deze reeds geldende voorwaarde per brief expliciet op de hoogte te stellen, laat onverlet het feit dat deze eis voor premiewaardigheid ten volle van kracht was ten tijde van de aanvraag van appellante van 23 augustus 2001.
De omstandigheid dat appellante in eerdere jaren wel premie heeft ontvangen, terwijl zij haar koeienbestand toen op vergelijkbare wijze heeft beheerd, brengt niet mee dat verweerder gehouden zou zijn ook in latere jaren, in afwijking van de Verordening, de premie toe te kennen.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
5.3 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.