5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 12 mei 2004.
5.2 Voorts acht het College het, gelet op het controlerapport en het door appellanten bij het beroepschrift overgelegde voorbeeld van de door hen bij wijze van bedrijfsregister bijgehouden administratie – bestaande uit een door het I&R-Bureau gefaxte stallijst met handmatig bijgeschreven aantekeningen – voldoende aannemelijk dat op het bedrijf van appellanten ten tijde van de fysieke controle geen bedrijfsregister werd bijgehouden, althans dat de wel aanwezige administratie het niet mogelijk maakte om in één oogopslag alle gegevens, als voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, te kunnen vaststellen.
5.3 Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, (Pb L 327, blz. 11). Dit is onjuist, aangezien uit artikel 53 van die Verordening blijkt dat Verordening (EEG) nr. 3887/92, die is ingetrokken, van toepassing blijft op steunaanvragen voor verkoopseizoenen of premieperioden vóór 1 januari 2002. De onderhavige zaak heeft betrekking op premie over het slachtpremiejaar 2001, zodat hierop Verordening (EEG) nr. 3887/92 van toepassing is gebleven.
Het College zal aan dit gebrek in de motivering geen consequenties verbinden, nu de door verweerder aan zijn besluiten ten grondslag gelegde bepalingen van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet wezenlijk verschillen van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals die in paragraaf 2.1 van deze uitspraak zijn geciteerd. Omdat toepassing van beide Verordeningen in deze zaak tot hetzelfde resultaat leidt, zijn appellanten niet in hun belangen geschaad.
5.4 Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 maart 2005 (AWB 04/372, www.rechtspraak.nl, LJN AT1731), dit in het voetspoor van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2001 (C-131/00, Jur. 2001, I-10165) zijn in de hier van belang zijnde Verordening (EEG) nr. 3508/92 de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol. Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend. In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie op, omdat daardoor het in Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Uit het voorgaande volgt, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in onderhavig geval een doeltreffende controle ter plaatse door toedoen van de aanvrager niet kon plaatsvinden, zodat, gelet op artikel 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92, de aanvragen om slachtpremie moesten worden afgewezen. Nu de premie reeds was uitgekeerd, heeft verweerder deze terecht teruggevorderd. Dat appellanten, zoals zij in beroep stellen, geen bedrijfsregister hebben ontvangen kan aan het voorgaande niet afdoen, nu zij, als rechtsopvolgers van A die door ondertekening van het deelnameformulier heeft verklaard op de hoogte te zijn van de geldende regelgeving, zelf verantwoordelijk waren voor het op juiste wijze bijhouden van het bedrijfsregister.
5.5 De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.