ECLI:NL:CBB:2005:AT3649

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/52
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering slachtpremie wegens ontbreken bedrijfsregister

In deze zaak hebben de erven A, appellanten, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de terugvordering van slachtpremie die was uitgekeerd voor het jaar 2001 op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. Het beroep is ingediend op 10 januari 2004 en betreft een besluit van 17 december 2003 waarin verweerder het bezwaar van appellanten tegen de terugvordering deels gegrond en deels ongegrond verklaarde. De Minister heeft aangegeven dat er geen bedrijfsregister aanwezig was op het bedrijf van appellanten, hetgeen noodzakelijk is voor de toekenning van de slachtpremie. Tijdens de zitting op 11 februari 2005 zijn appellanten niet verschenen, terwijl de Minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De procedure heeft geleid tot de vaststelling dat appellanten niet voldeden aan de vereisten voor het bijhouden van een bedrijfsregister, zoals voorgeschreven in de relevante Europese verordeningen. De controle op het bedrijf van appellanten op 26 augustus 2002 toonde aan dat er geen bedrijfsregister aanwezig was, wat resulteerde in een terugvordering van € 641,80 voor acht runderen. Appellanten hebben aangevoerd dat zij wel een administratie bijhielden, maar het College oordeelde dat deze administratie niet voldeed aan de eisen van de verordening.

Het College heeft geconcludeerd dat de Minister terecht de aanvragen om slachtpremie heeft afgewezen, omdat het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie oplevert. De conclusie van het College is dat het beroep ongegrond is en dat er geen termen zijn voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/52 25 maart 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
De erven A, te X, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben onder de naam A bij brief van 10 januari 2004, door verweerder ontvangen op 14 januari 2004 en na doorzending bij het College binnengekomen op 21 januari 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 december 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen de terugvordering van slachtpremie die is uitgekeerd voor het jaar 2001 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Bij brief van 18 maart 2004 heeft verweerder aan het College te kennen gegeven het besluit van 17 december 2003 te heroverwegen en verzocht om uitstel voor het indienen van het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Vervolgens heeft verweerder, nadat appellanten voor een hoorzitting waren uitgenodigd, bij schrijven van 17 mei 2004 aan het College een herziene beslissing op het bezwaar, gedateerd 12 mei 2004, toegezonden.
Bij brief gedateerd 24 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 11 februari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellanten niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb 2000, L 204, blz. 1), voorzover hier van belang, luidt:
"Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt.
(…)
Artikel 24
1. (…)
2. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 820/97 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening (…). "
Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (Pb 1997, L 354, blz. 19), voorzover hier van belang, bepaalt:
"Artikel 8
Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht. "
Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 1992, L 391, blz. 36), luidt, voorzover en ten tijde van belang, als volgt:
"Artikel 6
1. (…)
6. De controles ter plaatse bij levende dieren in het kader van de betrokken steunregeling omvatten met name:
a) een controle om na te gaan of het totale aantal op het bedrijf aanwezige dieren dat voor de betrokken regeling in aanmerking komt, overeenstemt met het aantal voor die regeling in aanmerking komende dieren dat in het register is ingeschreven en aan het gecomputeriseerde gegevensbestand is gemeld overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 820/97;
b) een controle aan de hand van het door de producent bijgehouden register om na te gaan of alle dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend gedurende de gehele voorgeschreven periode zijn aangehouden en of de gegevens identiek zijn aan de aan het gegevensbestand meegedeelde gegevens. (…)
(…)
Artikel 7 ter
Behoudens overmacht wordt de aanvraag afgewezen indien een controle ter plaatse door toedoen van het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger niet kan plaatsvinden.
(…)
Artikel 14
1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente.
(…) "
Bij de Regeling identificatie- en registratie van dieren 2002 was, ten tijde en voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 21
1. Het bedrijfsregister bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4, derde lid, en artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en in artikel 8 van verordening 2629/97.
2. Het bedrijfsregister wordt schriftelijk of elektronisch bijgehouden.
3. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder A, vastgestelde model.
4. Indien het bedrijfsregister elektronisch wordt bijgehouden, draagt de houder er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens per rund overzichtelijk in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- A heeft zich door middel van een door verweerder op 1 januari 2000 ontvangen deelnameformulier aangemeld als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- Op diverse data in het jaar 2001 zijn namens A door het slachthuis aanvragen voor slachtpremie ingediend.
- Op 26 augustus 2002 heeft de Buitendienst van LASER een fysieke controle op het bedrijf van A uitgevoerd en daarbij vastgesteld dat geen bedrijfsregister aanwezig is. In het controlerapport staat als opmerking van de controleur onder meer het volgende vermeld:
"Volgens vertegenwoordiger B geen nieuw bedrijfsregister ontvangen. I&R-Bureau houdt administratie bij aan de hand van de meldingen die per fax aan I&R-Bureau gedaan wordt. Geen administratie aanwezig op bedrijf behalve een stallijst van 17 augustus 2002 (…). Vraag B7 t/m 10 kan niet ingevuld worden omdat administratie ontbreekt. (…) "
- Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft naar aanleiding van de fysieke controle een correctie plaatsgevonden op de eindbeslissing voor het slachtpremiejaar 2001, hetgeen resulteert in een terug te vorderen bedrag van € 641,80 voor acht runderen.
- Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 oktober 2003 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 17 december 2003 heeft verweerder het bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
- Nadat appellanten tegen dit besluit beroep hadden ingesteld, heeft verweerder – na appellanten alsnog in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord – dit besluit herzien bij besluit van 12 mei 2004.
3. De bestreden besluiten
Bij het bestreden besluit van 17 december 2003 heeft verweerder het bezwaar, voorzover het betreft de runderen met ID-code NL 106990720 en NL 106990821, gegrond verklaard omdat deze runderen buiten de uitsluitingsperiode vallen en daarom opnieuw beoordeeld moeten worden, en voor het overige ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Blijkens het rapport van de fysieke controle uitgevoerd op 26 augustus 2002 was op het bedrijf geen bedrijfsregister aanwezig. Derhalve is niet voldaan aan het criterium dat per rund in één oogopslag een overzicht kan worden gegeven van alle gegevens zoals voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97. Voorts was het door het ontbreken van een bedrijfsregister niet mogelijk om een controle ter plaatse uit te voeren, zoals bepaald in artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, waardoor, gelet op het bepaalde in artikel 17, derde lid, van die verordening, geen slachtpremie kan worden toegekend.
In het besluit van 12 mei 2004 stelt verweerder zich op het standpunt dat in de omstandigheid dat A is overleden en het bedrijf kennelijk door appellanten wordt voortgezet, aanleiding bestaat om appellanten als geadresseerden en belanghebbenden aan te merken.
Verweerder heeft hieraan nog toegevoegd, dat, mede omdat appellanten niet ter hoorzitting zijn verschenen, niet is gebleken dat het overlijden van A een overmachtssituatie heeft doen ontstaan, noch dat anderszins door appellanten aannemelijk is gemaakt dat zij in de onmogelijkheid verkeerden om aan de voorwaarden, geldend voor deelname aan de slachtpremieregeling, te voldoen.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter onderbouwing van hun beroep gesteld dat zij ten onrechte geen bedrijfsregister hebben ontvangen, maar dat zij nochtans wel een administratie hebben bijgehouden. Deze handmatig bijgehouden administratie is volgens appellanten door de controleur ingezien en goed bevonden. Appellanten achten het verder niet juist dat reeds verstrekte premie weer wordt ingevorderd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 12 mei 2004.
5.2 Voorts acht het College het, gelet op het controlerapport en het door appellanten bij het beroepschrift overgelegde voorbeeld van de door hen bij wijze van bedrijfsregister bijgehouden administratie – bestaande uit een door het I&R-Bureau gefaxte stallijst met handmatig bijgeschreven aantekeningen – voldoende aannemelijk dat op het bedrijf van appellanten ten tijde van de fysieke controle geen bedrijfsregister werd bijgehouden, althans dat de wel aanwezige administratie het niet mogelijk maakte om in één oogopslag alle gegevens, als voorgeschreven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97, te kunnen vaststellen.
5.3 Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, (Pb L 327, blz. 11). Dit is onjuist, aangezien uit artikel 53 van die Verordening blijkt dat Verordening (EEG) nr. 3887/92, die is ingetrokken, van toepassing blijft op steunaanvragen voor verkoopseizoenen of premieperioden vóór 1 januari 2002. De onderhavige zaak heeft betrekking op premie over het slachtpremiejaar 2001, zodat hierop Verordening (EEG) nr. 3887/92 van toepassing is gebleven.
Het College zal aan dit gebrek in de motivering geen consequenties verbinden, nu de door verweerder aan zijn besluiten ten grondslag gelegde bepalingen van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet wezenlijk verschillen van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals die in paragraaf 2.1 van deze uitspraak zijn geciteerd. Omdat toepassing van beide Verordeningen in deze zaak tot hetzelfde resultaat leidt, zijn appellanten niet in hun belangen geschaad.
5.4 Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 maart 2005 (AWB 04/372, www.rechtspraak.nl, LJN AT1731), dit in het voetspoor van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2001 (C-131/00, Jur. 2001, I-10165) zijn in de hier van belang zijnde Verordening (EEG) nr. 3508/92 de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol. Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend. In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie op, omdat daardoor het in Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Uit het voorgaande volgt, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in onderhavig geval een doeltreffende controle ter plaatse door toedoen van de aanvrager niet kon plaatsvinden, zodat, gelet op artikel 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92, de aanvragen om slachtpremie moesten worden afgewezen. Nu de premie reeds was uitgekeerd, heeft verweerder deze terecht teruggevorderd. Dat appellanten, zoals zij in beroep stellen, geen bedrijfsregister hebben ontvangen kan aan het voorgaande niet afdoen, nu zij, als rechtsopvolgers van A die door ondertekening van het deelnameformulier heeft verklaard op de hoogte te zijn van de geldende regelgeving, zelf verantwoordelijk waren voor het op juiste wijze bijhouden van het bedrijfsregister.
5.5 De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. C.M. Wolters en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. J.M.W. van de Sande