5. De beoordeling van het geschil
5.1. Het College stelt vast dat in onderhavig geval de oorzaak van de door appellant geleden schade niet is gelegen in een (appellabel) besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar in het beweerdelijk verstrekken van onjuiste informatie door LASER, hetgeen als een feitelijk handelen moet worden aangemerkt. Dit betekent dat, gelet op de jurisprudentie inzake zelfstandige schadebesluiten, tegen de afwijzende beslissing van verweerder van 23 juli 2003 op het verzoek van appellant geen bezwaar en beroep open staat.
5.2. Het voorgaande leidt op zich tot de conclusie dat verweerder het bezwaar tegen zijn beslissing van 23 juli 2003 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.
Aan zodanige conclusie staat het communautaire effectiviteitsbeginsel, waarop appellant beroep heeft gedaan, niet in de weg. Immers, volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is het aan elke lidstaat om in het kader van het nationale aansprakelijkheidsrecht de gevolgen van de veroorzaakte schade ongedaan te maken. Bij gebreke van een gemeenschapsregeling ter zake is het een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken, de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen ten volle te beschermen. Daarbij mogen de formele en materiële voorwaarden die door de onderscheiden nationale wettelijke regelingen ter zake van schadevergoeding zijn vastgesteld, niet ongunstiger zijn dan die welke voor gelijksoortige nationale vorderingen gelden, en niet van dien aard zijn, dat zij het verkrijgen van schadevergoeding nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maken. (Zie onder meer arrest van het Hof van Justitie van 19 november 1991, Francovich, C-6/90 en C-9/90, Jur. 1991, blz. I-5357).
Appellant kan zich ter zake van zijn vordering tot de burgerlijke rechter wenden. Nu niet valt in te zien dat de bevoegdheidsverdeling tussen de burgerlijke en de bestuursrechter, zoals die voortvloeit uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Awb, het in een geval als het onderhavige verkrijgen van schadevergoeding nagenoeg onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, is aldus voldaan aan het effectiviteitsvereiste.
5.3. De slotsom is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
Voorts ziet het College in het voorgaande aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 23 juli 2003 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, onder bepaling dat deze uitspraak met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb in de plaats treedt van het besluit van 17 december 2003.
Het College zal ingevolge artikel 8:71 van de Awb in het dictum vermelden dat een vordering tegen de beslissing van 23 juli 2003 uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
Het College acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door appellant in verband met het instellen van het beroep gemaakte proceskosten. De kosten worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrechtspraak bepaald op € 644,--, waarbij is uitgegaan van 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.