ECLI:NL:CBB:2005:AT2672

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1384
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake slachtpremies voor runderen

In deze zaak hebben appellanten, A, B en C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de toekenning van slachtpremies voor runderen over het jaar 2001. Het beroep is ingesteld op 12 november 2003, tegen een besluit van 2 oktober 2003, waarin de minister zijn eerdere beslissing op bezwaar van 13 juni 2002 heeft herzien. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van slachtpremies voor vier runderen, die volgens hen wel premiewaardig zijn. De minister heeft in zijn besluit van 17 november 2003 de eerdere beslissing herzien, maar de appellanten hebben hun gronden voor het beroep aangevuld in december 2003 en hebben ook een verzoek om schadevergoeding ingediend.

Tijdens de zitting op 4 februari 2005 hebben de appellanten hun standpunten toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit van 2 oktober 2003 ten onrechte de slachtpremies voor de vier runderen niet heeft toegekend, omdat deze tijdig waren aangemeld. De minister heeft echter de claim van appellanten voor schadevergoeding en andere kosten afgewezen, omdat deze niet in het kader van de bezwaarprocedure zijn gemaakt. Het College heeft geoordeeld dat de appellanten niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het niet toekennen van premies voor elf andere runderen, waardoor deze grief niet kan worden meegenomen in het beroep.

Het College heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen het besluit van 17 augustus 2004 en niet-ontvankelijk verklaard voor de besluiten van 2 oktober 2003 en 17 november 2003. De kosten die appellanten hebben geclaimd voor de bezwaarprocedure zijn door de minister op goede gronden niet vergoed, omdat deze niet noodzakelijkerwijs zijn gemaakt in het kader van de bezwaarprocedure. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 18 maart 2005.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 03/1384 18 maart 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, B en C, te D, appellanten,
gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 12 november 2003, bij het College per fax binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 oktober 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellanten tegen zijn besluit van 13 juni 2002 betreffende de toekenning van over het jaar 2001 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) door hen aangevraagde slachtpremie.
Bij besluit van 17 november 2003 heeft verweerder zijn besluit van 2 oktober 2003 herzien.
Bij brief van 11 december 2003 hebben appellanten de gronden voor het beroep aangevuld.
Bij brief van 11 december 2003 heeft verweerder een door appellanten bij verweerder ingediend bezwaarschrift tegen het besluit van 2 oktober 2002 toegezonden met het verzoek dit als beroepschrift in behandeling te nemen. Bij brief van 14 januari 2004 heeft verweerder het College meegedeeld dat de hiervoor genoemde brief van 11 december 2003 onjuistheden bevat en in zijn geheel vervangen dient te worden door de brief van 14 januari 2004. Verweerders brieven van 11 december 2003 en 14 januari 2004 zijn door het College aan het dossier toegevoegd.
Bij brief van 16 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van met appellanten gevoerde correspondentie heeft verweerder bij besluit van 17 augustus 2004 de op 17 november 2003 herziene beslissing op bezwaar opnieuw herzien.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft verweerder nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 27 september 2004 hebben appellanten, onder vermelding van de redenen daarvoor, bericht het beroep tegen het bestreden besluit, zoals dat luidt na de herziening van 17 augustus 2004, te willen handhaven.
Bij brief van 25 november 2004 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
Op 4 februari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. Voorts waren de drie appellanten in persoon aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 13 juni 2002 heeft verweerder beslist op de door appellanten over het jaar 2001 ingediende aanvragen voor slachtpremie. Bij dit besluit zijn onder meer de runderen met de ID-nummers 326970562, 326970579, 326970586 en 326970593 niet premiewaardig bevonden.
- Bij brief van 18 juli 2002 hebben appellanten tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben in het bezwaarschrift aangegeven dat de hiervoor genoemde vier runderen wel degelijk premiewaardig zijn.
- Naar aanleiding van de op 12 maart 2003 gehouden hoorzitting hebben appellanten verweerder bij faxbericht van 1 mei 2003 onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) Mijns inziens heb ik de betreffende vier dieren met ID-codes 326970562, 326970579, 326970586 en 326970593 correct gemeld. Ik verwacht dan ook de volledige premies toegewezen (dus zonder korting) te krijgen. Tevens heb ik op de zitting gezegd dat ik geen genoegen neem met uitsluitend de toekenning van de premies van deze vier dieren ik eis tevens een schadevergoeding voor alle premies die ingehouden zijn in de afgelopen jaren vanaf 01-01-1998 j.l., als ook reiskosten vergoedingen inclusief parkeerkaarten en een ergernis vergoeding voor alle bovengenoemde controles. Kortom een totale schadervergoeding van 50.000 euro. (…)”
- Bij brief van 8 mei 2003 heeft verweerder appellanten verzocht dit verzoek om schadevergoeding nader te specificeren. Appellanten hebben bij brieven van 11 augustus en 20 september 2003 inhoudelijk gereageerd op dit verzoek.
- Verweerder heeft vervolgens op 2 oktober 2003 het bestreden besluit genomen.
- Bij brief van 21 juli 2004 hebben appellanten, daartoe uitgenodigd door verweerder, gespecificeerd welke kosten zij claimen in verband met de gevolgde bezwaarprocedure.
3. Het bestreden besluit en daarbij gegeven toelichting
Bij het bestreden besluit, zoals dat uiteindelijk is komen te luiden na de herzieningen van 17 november 2003 en 17 augustus 2004, heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Na onderzoek van de bezwaren van appellanten tegen het niet toekennen van slachtpremie voor de runderen met de ID-codes 326970562, 326970579, 326970586 en 326970593 wegens niet tijdige melding aan het I&R, is komen vast te staan dat de betreffende dieren wel tijdig werden aangemeld. De bezwaren van appellanten zijn dus op dit punt gegrond en dienen tot herziening van het bestreden besluit te leiden. De slachtpremie voor deze vier runderen dient derhalve, inclusief wettelijke rente vanaf 19 december 2001, alsnog uitbetaald te worden.
Het verzoek om schadevergoeding heeft verweerder slechts in behandeling genomen en beoordeeld voor zover het om kosten gaat die in het kader van de bezwaarprocedure redelijkerwijs door appellanten werden gemaakt. De volgende door appellanten in verband met de bezwaarprocedure gemaakte kosten heeft verweerder geaccepteerd:
- De reiskosten van appellante C wegens het bijwonen van de hoorzitting op 12 maart 2003 te Deventer; deze kosten bestaan uit treinvervoer tweede klasse en worden vastgesteld op € 37,06.
- De parkeerkosten in verband met het bijwonen van deze hoorzitting; deze kosten zijn vastgesteld op € 3,-.
De overige door appellanten geclaimde kosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
De kosten die appellanten verder geclaimd hebben werden niet gemaakt in het kader van de bezwaarprocedure. Deze claim is ter beslissing voorgelegd aan de teammanager van LASER.
Appellanten hebben in de bezwaarfase nimmer duidelijk kenbaar gemaakt dat het bezwaar zich tevens richt tegen het besluit van 13 juni 2002 voor zover dat betrekking heeft op het niet toekennen van premie voor 11 andere runderen dan de vier die in het bezwaarschrift zijn genoemd. Dit is ook niet gebeurd tijdens de hoorzitting op 12 maart 2003 waar duidelijk is gevraagd of het bezwaarschrift juist is begrepen.
Ingevolge artikel 6:13 juncto 8:1 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen beoordelingen waartegen geen bezwaar is ingesteld. Appellanten hebben hun grief betreffende de premie voor 11 runderen daarom ten onrechte in beroep aan de orde gesteld.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben, samengevat, het volgende aangevoerd tegen het bestreden besluit, zoals dat luidde na de herziening daarvan op 17 augustus 2004.
Ten onrechte heeft verweerder het bezwaar, dat mede gericht was tegen het niet toekennen van premie aan acht andere runderen en het slechts gedeeltelijk toekennen van premie voor drie andere runderen, niet mede gegrond verklaard ten aanzien van de slachtpremie voor deze 11 runderen. Verweerders betoog dat in bezwaar niet is aangevoerd dat het bezwaar mede betrekking had op deze 11 runderen is strijdig met het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit blijkt reeds uit de, vóór de beslissing op bezwaar van 2 oktober 2003 verzonden, brief van appellanten van 1 mei 2003, waarin vermeld wordt dat deze kwestie wel degelijk ook op de hoorzitting van 12 maart 2003 aan de orde is geweest.
Nu de grondslag van de grief met betrekking tot deze 11 runderen reeds in de bezwaarfase naar voren is gebracht kan verweerder zich niet beroepen op artikel 6:13 juncto artikel 8:1 van de Awb. Appellanten komt wel degelijk het recht toe om de grief over de 11 runderen in beroep aan de orde te stellen.
Tevens geldt dat verweerder, als gevolg van de grieven van appellanten, tot twee maal toe een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Ten tijde van de laatste beslissing van 17 augustus 2004 moet het verweerder op basis van de gewisselde stukken volstrekt duidelijk zijn geweest dat appellanten ook bezwaren hadden tegen de beslissing op de premieaanvraag voor deze 11 runderen. Daarom had verweerder, gelet op artikel 7:11 Awb en het in artikel 3:2 van deze wet neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel, de verplichting deze grief mee te nemen in zijn besluit van deze datum.
Met betrekking tot het bedrag dat is toegekend voor de gemaakte kosten in de bezwaarfase geldt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de ter hoorzitting aanwezige heren Verberkt en Mulder een vergoeding als deskundige en reis- en verblijfkosten toe te kennen.
Met betrekking tot de overige kosten die appellanten hebben geclaimd aanvaarden appellanten dat dit geschilpunt buiten deze procedure blijft nu verweerder heeft toegezegd hieromtrent nog een besluit te zullen nemen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij het besluit van 17 november 2003 heeft verweerder zijn eerdere beslissing op bezwaar van 2 oktober 2003 gewijzigd. Het beroep van appellanten moet ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 november 2003.
Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft verweerder appellanten meegedeeld dat zijn eerdere gewijzigde besluit van 17 november 2003 is komen te vervallen en is vervangen door een nieuw besluit van eerstgenoemde datum. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep van appellanten geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 augustus 2004.
Nu gesteld noch gebleken is dat appellanten nog een zelfstandig belang hebben bij een beoordeling van het gewijzigde besluit van 2 oktober 2003, respectievelijk het ingetrokken besluit van 17 november 2004, moet het beroep, voor zover gericht tegen deze twee besluiten niet-ontvankelijk worden verklaard wegens verval van procesbelang.
5.2 Het College stelt allereerst vast dat appellanten ter zitting hebben bevestigd dat deze procedure geen betrekking heeft op het verzoek om schadevergoeding samenhangend met kosten, die niet in het kader van de bezwaarprocedure werden gemaakt.
5.3 Met betrekking tot de grief van appellanten dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit is uitgegaan van een bezwaar dat zich beperkte tot het niet toekennen van slachtpremie voor vier runderen overweegt het College als volgt.
5.4 Ingevolge artikel 6:13 juncto artikel 8:1 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit als de indiener van het beroep redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. Het College is van oordeel dat appellanten nagelaten hebben nog vóór het bestreden besluit van 2 oktober 2003 bezwaar te maken tegen het onderdeel van verweerders besluit van 13 juni 2002 om, naast de reeds genoemde premie voor vier runderen, ook geen, of slechts een gedeeltelijke, premie toe te kennen voor 11 andere runderen. Het overweegt daartoe als volgt.
5.5 Het College stelt allereerst vast dat de tekst van het bezwaarschrift uitdrukkelijk uitsluitend betrekking heeft op de voor vier, met ID nummer aangeduide, runderen niet toegekende slachtpremie.
Uit het feit dat appellanten in hun brief van 1 mei 2003 te kennen hebben gegeven dat zij geen genoegen nemen met alleen de premie voor deze vier runderen, maar dat zij tevens schadevergoeding eisen voor alle premies die zijn ingehouden vanaf 1 januari 1998 valt vervolgens niet duidelijk af te leiden dat appellanten hun bezwaar hebben willen uitbreiden tot het onderdeel van verweerders besluit om ook voor elf andere runderen geen, dan wel slechts gedeeltelijk, slachtpremie toe te kennen. Reeds het gebruik van het woord schadevergoeding wijst niet in deze richting.
Daarnaast blijkt uit de tekst van het verslag van de hoorzitting- anders dan appellanten betogen- evenmin dat appellanten hun bezwaar naar deze 11 andere runderen hebben willen uitbreiden. Integendeel, het verslag vermeldt niet eens dat appellanten hun bezwaar wensen uit te breiden tot een verzoek om schadevergoeding. Daarenboven vermeldt het verslag nog de volgende zinsnede:
” De voorzitter geeft een korte samenvatting van het bezwaar dat is gericht tegen de beslissing van de teammanager op de aanvraag slachtpremie 2001.
Het bezwaar luidt: aan bezwaarde is geen premie toegekend voor de dieren met ID-code NL 326970562, NL 326970579, NL 326 NL326970586 en NL 326970593 wegens te late melding in het I&R-systeem”
Uit de rest van het verslag blijkt op geen enkele wijze dat appellanten deze weergave van het bezwaar onjuist hebben bevonden.
Ook uit de reacties van appellanten van 11 augustus en 20 september 2003 op verweerders verzoek om nader te specificeren welke schadeposten het aanvullend verzoek om schadevergoedig omvat, blijkt niet dat appellanten met dit verzoek om schadevergoeding mede beoogden de grondslag van het bezwaar uit te breiden tot de niet toegekende slachtpremie voor 11 andere runderen. Pas in hun aanvulling op het beroepschrift van 11 december 2003- dus na 2 oktober 2003, de datum waarop het bestreden besluit werd genomen- maken appellanten voor het eerst melding van het feit dat zij niet kunnen instemmen met het feit dat verweerder in zijn besluit van 13 juni 2002 voor 11 andere, met concreet ID- nummer aangeduide, runderen geen dan wel slechts voor een gedeelte slachtpremie heeft toegekend.
5.6 Verweerder heeft, binnen de tot 2 oktober 2003 door appellanten aangegeven en omschreven grondslag van het bezwaar, aanleiding gevonden zijn besluit twee maal te herzien. Deze herzieningen hadden geen betrekking op het hoofdbezwaar (dat was reeds op 2 oktober 2003 gegrond verklaard), maar alleen op enkele nevenbeslissingen, te weten de ingangsdatum van de wettelijke rente en de kosten van de bezwaarprocedure.
Niet valt in te zien dat verweerder aldus onzorgvuldig heeft gehandeld. Evenmin valt in te zien waarom hieruit voor verweerder de verplichting zou voortvloeien om een uitbreiding van de grondslag van het bezwaar te aanvaarden. De enkele omstandigheid dat appellanten inmiddels in beroep een ruimere grondslag hadden bepleit, is daartoe onvoldoende.
5.7 Het College voegt daaraan nog toe dat, zoals hiervoor reeds aangegeven, pas uit het aanvullend beroepschrift duidelijk is geworden dat appellanten eigenlijk ook bezwaar hadden willen maken tegen het onderdeel van verweerders besluit van 13 juni 2002 om ook voor 11 andere runderen geen dan wel slechts beperkt slachtpremie toe te kennen. Verweerder neemt niet ten onrechte het standpunt in dat hij dit pas na 2 oktober 2003 kenbaar gemaakte bezwaar niet kon betrekken in het bestreden besluit van die datum. Ook deze grief kan appellanten derhalve niet baten.
5.8 Het College verwerpt de grief dat verweerder de gevraagde vergoeding voor kosten in verband met de bezwaarprocedure te laag heeft vastgesteld.
Uit het verslag van de hoorzitting is niet gebleken dat de heren E en F aldaar verklaringen hebben afgelegd waaruit blijkt dat zij over een bijzondere deskundigheid beschikten met betrekking tot de problematiek rond het aanvankelijk niet toekennen van slachtpremie voor vier runderen. Veeleer zijn zij aan te merken als (mede)gemachtigden van appellanten. Redelijkerwijs kunnen de door hen gemaakte kosten daarom niet worden aangemerkt als noodzakelijkerwijs gemaakte kosten.
Niet valt in te zien dat het, naast de aanwezigheid van mevrouw Noordam- van den Broek, redelijkerwijs noodzakelijk was meerdere personen tijdens de hoorzitting namens appellanten het woord te laten voeren.
5.9 Verweerder heeft ook overigens, naar het oordeel van het College conform het bepaalde in artikel 7:15 Awb, uitsluitend de kosten van appellanten vergoed die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken. De hoogte van de toegekende forfaitaire vergoedingen is berekend conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.10 Tenslotte stelt het College vast dat een fors aantal van de door appellanten in hun brief van 21 juni 2004 geclaimde kosten geen betrekking hebben op de bezwaarprocedure. Verweerder heeft deze kosten op goede gronden niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.
5.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard voor zover het is gericht tegen verweerders besluit van 17 augustus 2004.
5.12 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 2 oktober 2003 en 17 november 2003 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 17 augustus 2004 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. F.W. du Marchie Sarvaas