ECLI:NL:CBB:2005:AT2665

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/425
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratieplicht voor ondernemingen in de afbouwsector en de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud

In deze zaak heeft Interplafo B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, waarbij het bezwaar van appellante tegen haar ambtshalve registratie werd afgewezen. De procedure begon met een verzoek van verweerder aan appellante om een vragenlijst in te vullen, waarop appellante niet reageerde. Vervolgens werd appellante geregistreerd op basis van haar activiteiten, die volgens verweerder onder de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap vallen. De kern van het geschil was of de werkzaamheden van appellante, die luxe scheidingswanden en systeemplafonds levert en monteert, onder de definitie van het stukadoors-, afbouw-, terazzo- of vloerenbedrijf vallen zoals beschreven in het Instellingsbesluit.

Tijdens de zitting heeft appellante betoogd dat haar werkzaamheden niet onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap vallen, omdat zij zich niet bezighoudt met nieuwbouw, maar met het fabriceren van luxe producten. Het College heeft echter geoordeeld dat de werkzaamheden van appellante, waaronder het aanbrengen van wandsystemen, wel degelijk onder de werkingssfeer vallen. De registratie van appellante werd gerechtvaardigd door de bepalingen in het Instellingsbesluit en de Verordening Registratie.

Het College heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat haar onderneming geen werkzaamheden verricht die onder het hoofdbedrijfschap vallen. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de registratieplicht voor ondernemingen in de afbouwsector en de noodzaak om te voldoen aan de regelgeving van het hoofdbedrijfschap. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/425 1 maart 2005
3100 Registratie
Uitspraak in de zaak van:
Interplafo B.V., te Ridderkerk, appellante,
gemachtigde: A, te X, directeur van appellante,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 18 mei 2004, bij het College binnengekomen op 19 mei 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 april 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 2 december 2003.
Bij brief van 9 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 18 januari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (Stb. 2002, 394; hierna het Instellingsbesluit) is onder andere het volgende bepaald:
“ Artikel 2
1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.
2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:
a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;
b. het stukadoors-, afbouw-, terazzo- en vloerenbedrijf.
(…).”
In de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud is onder meer het volgende vermeld:
“ Onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf wordt verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.''
Bij de Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud van 22 april 2003, in werking getreden op 31 mei 2003 (PBO-blad 2003, nr. 37; hierna: de Verordening), is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het hoofdbedrijfschap.
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 27 augustus 2003 heeft verweerder appellante verzocht een vragenlijst in te vullen ter beoordeling van een mogelijke verplichting tot registratie. Appellante heeft hier niet op gereageerd.
- Bij besluit van 2 december 2003 heeft verweerder appellante ambtshalve geregistreerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 december 2003 bezwaar gemaakt.
- Op 3 februari 2004 is appellante gehoord omtrent haar bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
“ U heeft niet aangegeven of aangetoond dat uw onderneming geen werkzaamheden aanneemt die vallen onder het hoofdbedrijfschap. U heeft gedurende de hoorzitting zelfs aangegeven dat uw onderneming luxe verplaatsbare scheidingswanden en luxe systeemplafonds levert en monteert.
U bent van mening dat het monteren van luxe verplaatsbare scheidingswanden, vouw-/panelenwanden en luxe systeemplafonds niet valt onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap. Wij zijn echter, op grond van artikel 2, lid 2 sub b van het Instellingsbesluit, van mening dat bovenstaande werkzaamheden wel degelijk onder de werkingssfeer vallen. De werkzaamheden voldoen aan de eisen, genoemd in de Nota van Toelichting. Het zijn werkzaamheden die in opdracht van derden worden verricht en de betreffende werkzaamheden behoren tot de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. Luxe verplaatsbare scheidingswanden-, vouw-/panelenwanden en luxe systeemplafonds worden ter plaatse van bestemming aangebracht, dus vallen deze werkzaamheden onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap. Tevens valt de demontage in het kader van het verplaatsen van de wanden onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap.”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft onder meer het volgende aangevoerd.
De door appellante verplaatste wanden zijn door andere bedrijven aangebracht en deze hebben hiervoor al heffing betaald. De wanden worden dus opnieuw belast met heffing. Het demonteren en afvoeren van wanden valt niet onder de werkingssfeer van verweerder, terwijl het demonteren, opslaan en het later weer monteren volgens verweerder wél onder de werkingssfeer van verweerders schap valt.
Appellante houdt zich niet bezig met nieuwbouw, maar met het fabriceren van luxe scheidingswanden, luxe receptiebalies, deuren en houten wandafwerking. Om deze reden is appellante aangesloten bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven.
5. De beoordeling van het geschil
Hetgeen partijen verdeeld houdt, is de beantwoording van de vraag of in de onderneming van appellante een bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit wordt uitgeoefend. Blijkens de toelichting op het Instellingsbesluit wordt onder het stukadoors-, afbouw-, terazzo- of vloerenbedrijf verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
Vast is komen te staan dat appellantes werkzaamheden onder meer bestaan uit het leveren en plaatsen van scheidingswanden en systeemplafonds. Gelet op vorenvermelde bepaling uit het Instellingsbesluit en de toelichting hierop is appellante dan ook terecht geregistreerd. Dat door appellante geplaatste wandsystemen veelal eerder elders zijn gedemonteerd, maakt dit niet anders. Dit kan, naar ter zitting door verweerder is verklaard, wel van belang zijn bij de vaststelling van de omzet waarover de heffing wordt berekend.
Dat appellante receptiebalies, deuren en houten wandafwerking fabriceert en is aangesloten bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven doet aan het voorstaande evenmin af.
Het feit dat appellante meent geen voordeel te genieten van de activiteiten van verweerder, doet er ook niet aan af dat verweerder ingevolge artikel 2 van het Instellingsbesluit en de artikelen 2 en 3 van de Verordening appellantes onderneming dient te registreren.
Gelet op vorenoverwogene dient het beroep dan ook ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
w.g. C.J. Borman w.g. M.H. Vazquez Muñoz