ECLI:NL:CBB:2005:AT1731

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/372
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dierlijke EG-premies en de verplichting tot het bijhouden van een bedrijfsregister

In deze zaak heeft A B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij de aanvragen voor dierlijke EG-premies voor het jaar 2002 zijn afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante geen voorgeschreven bedrijfsregister had bijgehouden, wat in strijd was met de geldende Europese regelgeving. De controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) had aangetoond dat de registratie van de runderen niet voldeed aan de eisen, waardoor de controle niet effectief kon worden uitgevoerd. Appellante had in totaal 24 runderen opgegeven voor premieaanvragen, maar door het ontbreken van een adequaat bedrijfsregister konden slechts 19 runderen worden geverifieerd. Dit leidde tot een korting van 100% op de aangevraagde premies, omdat het aantal geconstateerde afwijkingen groter was dan drie en het percentage afwijkingen meer dan 20% bedroeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante niet aan de verplichtingen voldeed zoals neergelegd in de relevante Europese verordeningen. Het beroep op overmacht, vanwege gezondheidsproblemen van de bedrijfsvoerders, werd niet gehonoreerd, omdat appellante deze situatie niet tijdig had gemeld bij de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de sanctie die aan appellante was opgelegd, in overeenstemming was met het evenredigheidsbeginsel en dat de afwijzing van de premieaanvragen terecht was. De uitspraak werd gedaan op 18 maart 2005, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de beslissing van de Minister bekrachtigde en het beroep ongegrond verklaarde.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/372 18 maart 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., gevestigd te X, appellante,
gemachtigde: B, te X,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 27 april 2004, bij het College binnengekomen op 28 april 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 april 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen besluiten, waarbij is beslist op de aanvragen van appellante uit het jaar 2002 om toekenning van premies op grond van de Regeling dierlijke EG-premies, ongegrond verklaard.
Op 12 juli 2004 heeft het College van verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen.
Op 13 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2005, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Namens appellante was daarbij tevens aanwezig C.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb 2000, L 204, blz. 1) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen (Pb 1997, L 354, blz. 19) was, ten tijde en voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
De preambule en de artikelen 17, 25, 36, 38 en 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11), luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"(33) Kortingen en uitsluitingen moeten worden vastgesteld met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en van de bijzondere problemen die door overmacht of door buitengewone en natuurlijke omstandigheden kunnen worden veroorzaakt. De kortingen en uitsluitingen moeten gedifferentieerd zijn naar de ernst van de onregelmatigheid en gaan tot algehele uitsluiting van een of meerdere steunregelingen gedurende een bepaalde termijn.
(34) Bij de vaststelling van kortingen en uitsluitingen moet rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende regelingen die onder het geïntegreerde systeem vallen. (…) In steunaanvragen "dieren" hebben onregelmatigheden tot gevolg dat de betrokken dieren niet voor steun in aanmerking komen. (…) Met betrekking tot steunaanvragen "dieren" moeten kortingen worden toegepast vanaf het eerste dier waarbij onregelmatigheden worden ontdekt, maar deze kortingen moeten, ongeacht de hoogte ervan, minder streng zijn wanneer slechts bij hoogstens drie dieren onregelmatigheden worden ontdekt. In alle overige gevallen moet de hoogte van de sanctie afhankelijk zijn van het percentage dieren waarbij onregelmatigheden worden ontdekt.
Artikel 17 - Algemene beginselen
1. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Zij mogen worden aangekondigd, doch slechts zolang van tevoren als strikt noodzakelijk is en voorzover het doel van de controle daardoor niet in gevaar komt. Behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging nooit meer dan 48 uur tevoren plaatsvinden.
(…)
3. De aanvraag (aanvragen) wordt (worden) afgewezen indien het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger een controle ter plaatse verhindert.
Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse
1. De controles ter plaatse moeten betrekking hebben op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend.
2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder:
a) een controle om na te gaan of het aantal op het bedrijf aanwezige dieren waarvoor steunaanvragen zijn ingediend en het aantal runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend, overeenstemt met het aantal in de registers ingeschreven dieren en, voor runderen, met het aantal dieren dat aan het gecomputeriseerde gegevensbestand is gemeld;.
b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee:
- steekproefcontroles van bewijsstukken, zoals aankoop- en verkoopfacturen, slachtdocumenten, (…) voor dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om de gegevens in het register of de meldingen aan het gecomputeriseerde gegevensbestand na te trekken;
- steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register;
(…)
Artikel 36 - Berekeningsgrondslag
(…)
3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.
Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:
(…)
b) wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register (…), wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd.
Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen.
Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor steun wordt aangevraagd
(…)
2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken, gekort:
(…)
Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20 %, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedr?fshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.
(…)
3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.
(…)
Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:
(…)
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
(…)"
Bij de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4.6
Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
(…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.
Artikel 7.1
1. Een premie wordt de producent slechts verleend:
(…)
c. indien de producent een bedrijfsregister bijhoudt;
(…)"
Bij de Regeling identificatie- en registratie van dieren 2002 (Stcrt, 2001, 250) was ten tijde en voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 16
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
(…)
c. bedrijfsregister: het door de houder op zijn bedrijf bij te houden register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000;
(…)
Artikel 21
1. Het bedrijfsregister bevat de gegevens, bedoeld in artikel 4, derde lid, en artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en in artikel 8 van verordening 2629/97.
2. Het bedrijfsregister wordt schriftelijk of elektronisch bijgehouden.
3. Indien het bedrijfsregister schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder de in het eerste lid bedoelde gegevens aan in het door de minister verstrekte bedrijfsregister dat overeenkomt met het in bijlage II, onder A, vastgestelde model.
4. Indien het bedrijfsregister elektronisch wordt bijgehouden, draagt de houder er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde gegevens per rund overzichtelijk in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint.
5. De periode, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van verordening 1760/2000, dat het bedrijfsregister wordt bewaard, bedraagt drie jaar."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft zich door middel van het toezenden van een door haar ingevuld deelnameformulier op 28 december 1999 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.
- In de loop van het jaar 2002 zijn namens appellante door het slachthuis op diverse data ten behoeve van 19 runderen aanvragen voor slachtpremie ingediend.
- In het vierde kwartaal van 2002 heeft appellante premie aangevraagd voor het aanhouden van 5 mannelijke runderen.
- Op 10 december 2002 heeft de Algemene Inspectiedienst van verweerders ministerie (hierna: AID) in het kader van de premieregeling runderen 2002 een fysieke controle op het bedrijf van appellante uitgevoerd en daarbij vastgesteld dat appellante geen voorgeschreven bedrijfsregister heeft bijgehouden. In het naar aanleiding van deze controle opgestelde rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"C: OPMERKINGEN CONTROLEUR(S)
Oud en nieuw model bedrijfsregister niet ingevuld c.q. bijgehouden. Reden is dat mevrouw de boekhouding verzorgd en zij slechtziend is. Zij geeft mutatie's, aan- en afmeldingen schriftelijk door aan I&R buro via de fax. Deze bescheiden bewaart mevrouw in een map op volgorde van data van aan- en afmelden. Gegevens komen overeen met gegevens A.I.D."
- Bij besluit van 4 juni 2003 heeft verweerder appellante voor het jaar 2002 een premiebedrag van € 0,-- toegekend voor het aanhouden van mannelijke runderen. Bij de berekening is een korting van 100% toegepast als gevolg van geconstateerde afwijkingen bij aan te houden dieren.
- Bij besluit van 13 juni 2003 heeft verweerder appellante voor het premiejaar 2002 een slachtpremie van € 0,-- toegekend. Bij de berekening van dit bedrag is een korting toegepast. Bij dit besluit heeft verweerder voorts de reeds bij wijze van voorschot uitbetaalde premie ten bedrage van € 672,-- teruggevorderd.
- Bij afzonderlijke brieven van 10 juli 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen verweerders besluiten van 4 juni 2003 en 13 juni 2003.
- Op 18 maart 2004 is appellante naar aanleiding van haar bezwaren door een ambtelijke commissie van verweerder gehoord.
- Op 30 maart 2004 heeft appellante verweerder nadere bewijsstukken doen toekomen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. In het verweerschrift en ter zitting heeft hij dit besluit als volgt toegelicht.
Hoewel in het kader van de identificatie en registratie voorschriften per 1 juli 2002 een format-bedrijfsregister in beginsel verplicht is gesteld en dit format bij wijze van service in juni 2002 door verweerder aan producenten is toegezonden, hanteert verweerder bij de beoordeling of een bedrijfsregister is bijgehouden in het uitvoeringsbeleid voor het verlenen van premie de eis van het één oogopslag criterium. Dit wil zeggen dat de AID-controleur toetst of in de registratie op het bedrijf, per rund alle vereiste gegevens als aangegeven in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 op overzichtelijke wijze zijn vastgelegd. Bij deze beoordeling wordt al hetgeen aan registratie op het bedrijf wordt aangetroffen betrokken.
Bij de controle is gebleken dat appellante geen bedrijfsregister heeft bijgehouden dat aan voormelde voorwaarden voldoet. De in het onderhavige geval uit een agenda, faxberichten betreffende aan- en afvoermeldingen aan het I&R-Bureau, alsmede een ordner bestaande registratie gaf geen overzichtelijk beeld van de (individueel met oornummer vermelde) dieren die op het bedrijf van appellante zijn aangehouden en voorts waren van een individueel met oornummer vermeld dier niet alle gegevens zoals door artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 verplicht gesteld, in één oogopslag weergegeven. De aan- en afvoer van runderen is immers per dag in de agenda en in een ordner bijgehouden.
Vanwege de omstandigheid dat ten tijde van de controle niet in één oogopslag van alle dieren de verplicht gestelde gegevens konden worden verkregen, kon de controle niet op een doelmatige wijze worden uitgevoerd. Op grond van artikel 17, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan dan geen stieren- en slachtpremie worden toegekend voor de door appellante aangevraagde runderen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in een arrest van 13 december 2001 (C-131/00, Jur. 2001, blz. I-10165; www.europa.eu.int; Nilsson) geoordeeld dat, in het geval een doeltreffende controle ter plaatse door het ontbreken van een bedrijfsregister niet kan worden verricht, moet worden aangenomen dat door toedoen van de betreffende veeproducent de controle niet kan plaatsvinden.
Voor het premiejaar 2002 heeft appellante ten behoeve van 24 runderen premie aangevraagd. Vanwege het ontbreken van een bedrijfsregister zijn ten aanzien van vijf voor aanhoudpremie opgegeven runderen afwijkingen vastgesteld in de zin dat niet aan de registratie-eisen is voldaan. Derhalve zijn slechts de 19 voor slachtpremie opgegeven runderen geconstateerd. Het kortingspercentage is berekend over deze 19 geconstateerde runderen.
Aangezien het totaal aantal geconstateerde afwijkingen groter is dan drie en het percentage afwijkingen groter is dan 20%, is op basis van artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de premie, waarop appellante overeenkomstig artikel 36, derde lid, van die Verordening aanspraak zou kunnen maken, geweigerd. Deze weigering is toegepast op de aangevraagde dieren voor alle over het jaar 2002 ingediende premieaanvragen voor rundvee en op grond hiervan zijn appellantes aanvragen mannelijke runderen en slachtpremie 2002 afgewezen.
De door appellante aangevoerde bijzondere omstandigheid dat zij vanwege gezondheidsproblemen het bedrijfsregister niet volledig heeft bijgehouden, vormt voor verweerder geen aanleiding dit als een situatie van overmacht als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan te merken. Appellante heeft de door haar gestelde overmachtsituatie pas in beroep kenbaar gemaakt en daarmee niet conform het bepaalde in het eerste lid van voormeld artikel 48 binnen tien werkdagen vanaf het moment van intreden hiervan, onder overlegging van relevant bewijs, bij verweerder gemeld. Voorts is verweerder niet gebleken dat appellante haar bedrijfsvoering voor het overige niet heeft kunnen voortzetten.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep onder meer het volgende aangevoerd.
Zij was niet op de hoogte van de verplichting dat een voorgeschreven model bedrijfsregister moest worden ingevuld. Daarover heeft geen contact met verweerder plaatsgevonden. Met een ordner, agenda en faxen bij de hand heeft de controleur van de AID, die een stallijst bij zich had waarop de nummers van de dieren stonden vermeld, alle vereiste gegevens in een oogopslag kunnen zien.
De bedrijfsvoering van appellante wordt zeer zorgvuldig gedaan. Op het moment dat iets niet in orde is, wordt van de zijde van het I&R-Bureau telefonisch contact met appellante opgenomen en worden fouten hersteld.
Verweerder is bekend met de persoonlijke omstandigheden in de gezondheidssfeer van de bedrijfsvoerders van appellante. Hier is sprake van een overmachtsituatie.
De opgelegde sanctie voor het niet bijhouden van een bedrijfsregister is onevenredig.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil en ook voor het College staat vast dat appellante in het kader van haar bedrijfsvoering niet het met ingang van 1 juli 2002 voorgeschreven bedrijfsregister heeft bijgehouden. Verweerder heeft derhalve terecht geconstateerd dat appellante niet aan de desbetreffende verplichting, zoals neergelegd in de in § 2.1 van deze uitspraak vermelde regelingen heeft voldaan.
Appellantes betoog dat de gegevens van de runderen die in het voorgeschreven bedrijfsregister hadden moeten zijn opgenomen wel met behulp van andere bescheiden uit haar administratie, te weten een agenda, een ordner en faxberichten, konden worden teruggevonden en ook door de controleur van de AID zijn teruggevonden, doet aan vorenstaande constatering niet af. De vermelding van deze gegevens elders in de bedrijfsadministratie van appellante volstaat naar het oordeel van het College niet om in één oogopslag de bestemming van deze runderen te kunnen vaststellen, hetgeen juist de bedoeling van een bedrijfsregister is.
5.2 Het College staat vervolgens ter beoordeling of het ontbreken van een bedrijfsregister op het bedrijf van appellante verweerders conclusie rechtvaardigt dat het bedrijfshoofd een controle als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft verhinderd en de steunaanvragen van appellante ingevolge het derde lid van genoemd artikel 17 moeten worden afgewezen. Het College overweegt in dit verband het volgende.
In de ten tijde hier van belang geldende Verordening (EG) nr. 3508/92 zijn de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol.
Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend.
In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie van dieren op, omdat daardoor het in Verordening (EG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Nu wegens het ontbreken van een bedrijfsregister op het bedrijf van appellante geen doeltreffende controle kon worden verricht, is het College met verweerder van oordeel dat een dergelijke situatie aldus moet worden uitgelegd dat een controle ter plaatse als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 door het bedrijfshoofd van appellante is verhinderd.
Verweerder heeft dan ook terecht de vijf aangehouden mannelijke runderen als zijnde niet geconstateerd beschouwd en de steunaanvragen ten aanzien van die runderen afgewezen.
5.3 Het beroep op overmacht kan appellante niet baten. De omstandigheid dat appellante de bepleite overmacht niet conform het bepaalde bij artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 tijdig bij verweerder heeft aangemeld, doch pas nadien aan de orde heeft gesteld, vormt op zichzelf reeds een belemmering om het beroep op overmacht te honoreren.
5.4 Uit het vorenstaande volgt dat, nu het totaal aantal geconstateerde afwijkingen groter is dan drie en het percentage afwijkingen groter is dan 20%, verweerder appellante de premie, waarop zij met toepassing van artikel 36, derde lid, en artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aanspraak zou kunnen maken, terecht heeft geweigerd.
5.5 Het College overweegt voorts dat de door verweerder opgelegde sanctie niet in strijd geacht kan worden met het evenredigheidsbeginsel. Deze sanctie vloeit rechtstreeks voort uit het bepaalde in artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 en dit artikel voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel, dat naar het oordeel van het College niet in strijd geacht kan worden met het evenredigheidsbeginsel.
5.6 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. C.M. Wolters en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener