5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil en ook voor het College staat vast dat appellante in het kader van haar bedrijfsvoering niet het met ingang van 1 juli 2002 voorgeschreven bedrijfsregister heeft bijgehouden. Verweerder heeft derhalve terecht geconstateerd dat appellante niet aan de desbetreffende verplichting, zoals neergelegd in de in § 2.1 van deze uitspraak vermelde regelingen heeft voldaan.
Appellantes betoog dat de gegevens van de runderen die in het voorgeschreven bedrijfsregister hadden moeten zijn opgenomen wel met behulp van andere bescheiden uit haar administratie, te weten een agenda, een ordner en faxberichten, konden worden teruggevonden en ook door de controleur van de AID zijn teruggevonden, doet aan vorenstaande constatering niet af. De vermelding van deze gegevens elders in de bedrijfsadministratie van appellante volstaat naar het oordeel van het College niet om in één oogopslag de bestemming van deze runderen te kunnen vaststellen, hetgeen juist de bedoeling van een bedrijfsregister is.
5.2 Het College staat vervolgens ter beoordeling of het ontbreken van een bedrijfsregister op het bedrijf van appellante verweerders conclusie rechtvaardigt dat het bedrijfshoofd een controle als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft verhinderd en de steunaanvragen van appellante ingevolge het derde lid van genoemd artikel 17 moeten worden afgewezen. Het College overweegt in dit verband het volgende.
In de ten tijde hier van belang geldende Verordening (EG) nr. 3508/92 zijn de beginselen geformuleerd volgens welke de Gemeenschap en de lidstaten de tenuitvoerlegging van communautaire beslissingen inzake gefinancierde landbouwmaatregelen en de bestrijding van fraude en onregelmatigheden in verband met deze maatregelen moeten regelen. In dit verband is een systeem opgezet ter identificatie en registratie van de dieren die voor steun in aanmerking komen. Binnen dit controlesysteem, dat ervoor moet zorgen dat elk dier kan worden geïdentificeerd en in al zijn verplaatsingen - vanaf zijn geboorte tot zijn dood - wordt gevolgd, zodat de handel daarin kan worden gecontroleerd en de controle van de communautaire steunregelingen wordt verbeterd, speelt het bedrijfsregister een cruciale rol.
Blijkens het ingevoerde controlesysteem is het regelmatig bijhouden van het bedrijfsregister van groot belang. Het aantal bij de controle aanwezige en op dat tijdstip getelde dieren alleen is niet bepalend voor de verificatie van een steunaanvraag. Aan de hand van het bedrijfsregister kan bij de controle het aantal en de identiteit worden bepaald van de dieren die tijdens de periode van aanhouding aanwezig zijn en waarvoor steun kan worden toegekend.
In deze omstandigheden levert het ontbreken van een bedrijfsregister een ernstige inbreuk op de voorschriften inzake identificatie en registratie van dieren op, omdat daardoor het in Verordening (EG) nr. 3508/92 bedoelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem niet kan functioneren en een doeltreffend beheer van de communautaire steunregelingen onmogelijk wordt. Een steunaanvraag dient dan te worden afgewezen.
Nu wegens het ontbreken van een bedrijfsregister op het bedrijf van appellante geen doeltreffende controle kon worden verricht, is het College met verweerder van oordeel dat een dergelijke situatie aldus moet worden uitgelegd dat een controle ter plaatse als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 door het bedrijfshoofd van appellante is verhinderd.
Verweerder heeft dan ook terecht de vijf aangehouden mannelijke runderen als zijnde niet geconstateerd beschouwd en de steunaanvragen ten aanzien van die runderen afgewezen.
5.3 Het beroep op overmacht kan appellante niet baten. De omstandigheid dat appellante de bepleite overmacht niet conform het bepaalde bij artikel 48, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 tijdig bij verweerder heeft aangemeld, doch pas nadien aan de orde heeft gesteld, vormt op zichzelf reeds een belemmering om het beroep op overmacht te honoreren.
5.4 Uit het vorenstaande volgt dat, nu het totaal aantal geconstateerde afwijkingen groter is dan drie en het percentage afwijkingen groter is dan 20%, verweerder appellante de premie, waarop zij met toepassing van artikel 36, derde lid, en artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aanspraak zou kunnen maken, terecht heeft geweigerd.
5.5 Het College overweegt voorts dat de door verweerder opgelegde sanctie niet in strijd geacht kan worden met het evenredigheidsbeginsel. Deze sanctie vloeit rechtstreeks voort uit het bepaalde in artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 en dit artikel voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel, dat naar het oordeel van het College niet in strijd geacht kan worden met het evenredigheidsbeginsel.
5.6 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.