5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College volgt verweerder niet in zijn standpunt dat appellante geen rechtstreeks belang heeft bij een besluit op een verzoek om toestemming te verlenen het motortankschip "Courage" als compenserende tonnage te beschouwen en daarom niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb bij zo'n besluit kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het College stelt voorop dat het begrip "rechtstreeks" in deze definitie accentueert dat een onlosmakelijk en direct verband moet bestaan tussen het belang, waarin betrokkene zich getroffen acht, en het besluit dat daaraan debet zou zijn. Een zodanig onlosmakelijk en direct verband tussen het belang van appellante en verweerders besluit waarvan bezwaar acht het College hier aanwezig.
Het College heeft in de Raadsverordening in het algemeen en in de tekst van artikel 4 van deze verordening in het bijzonder geen steun kunnen vinden voor de opvatting dat ten tijde van de indiening van een verzoek om toestemming om een schip als compenserende tonnage, dat wil zeggen als gesloopte tonnage, te kunnen beschouwen, enkel de juridische eigenaar van zo'n compenserend schip als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt. De tekst van artikel 4 van de Raadsverordening richt zich juist op eigenaren van nieuw in de vaart te brengen schepen, die ter compensatie tonnage laten slopen of een speciale bijdrage betalen. Hiervan uitgaande moet, naar het oordeel van het College, de eigenaar van een in de vaart te brengen schip in ieder geval de laatste eigenaar zijn geweest van het schip dat is voorbestemd om als compenserende tonnage te worden ingebracht.
Hieruit volgt dat appellante als indienster van een verzoek om toestemming om het motortankschip "Courage", waarvan zij in Nederland de laatste eigenaar was, als compenserende tonnage, dat wil zeggen gesloopte tonnage, te beschouwen, anders dan verweerder heeft besloten, belanghebbende is bij de beslissing op dat verzoek.
5.2 Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift van appellante moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
5.3 Of en in hoeverre appellante als gevolg van het vernietigde besluit schade heeft geleden, hangt onder meer af van het nieuw door verweerder te nemen besluit. In verband hiermee dient appellantes vordering tot schadevergoeding thans te worden afgewezen.
5.4 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 1 (indiening beroepschrift) + 1 (verschijnen ter zitting) x 1 (gewicht) x € 322,-- = € 644,--.
Voor een veroordeling van verweerder in de kosten die appellante in de bezwaarfase heeft gemaakt, ziet het College geen grond. In artikel 7:15, derde lid, Awb is immers bepaald dat een verzoek hiertoe bij het bestuursorgaan moet worden ingediend voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. In het onderhavige geval is niet gebleken dat appellante een dergelijk verzoek tijdig bij verweerder heeft ingediend.