5. De beoordeling van het geschil
5.1 In dit geding gaat het om de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd voor het deelproject "Project C-02, Ontwikkeling Medical Decision Support Systeem" een S&O-verklaring te verstrekken. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt.
5.2 Appellante werkt met een aantal bedrijven samen in het project "Medicast", waarvan het thans in geding zijn deelproject een onderdeel is. Verweerder heeft alle aanvragen in het kader van "Medicast" in onderlinge samenhang beoordeeld. In het primaire besluit heeft verweerder gemotiveerd aangegeven op welke grond hij tot weigering van de gevraagde S&O-verklaring voor het deelproject is gekomen. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van informatie die hem bekend was in verband met een - gehonoreerde - eerdere aanvraag om subsidie op grond van het Besluit technologische samenwerking ten behoeve van het Medicast-project. Het betrof hier in het bijzonder informatie met betrekking tot de rol van appellante in dit project en haar daarmee samenhangende werkzaamheden.
Het College vermag niet in te zien dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 4:7 van de Awb door terzake geen nadere vragen aan appellante stellen. Hiertoe is in aanmerking genomen dat, naar verweerder in het bestreden besluit ook heeft overwogen, appellante de bedoelde informatie in wezen zelf heeft verstrekt door bij de aanvraag te wijzen op de bij Senter (Den Haag) beschikbare, zeer gedetailleerde beschrijving van het Medicast-project. Appellante heeft bovendien in bezwaar alsnog haar zienswijze naar voren kunnen brengen, zodat, zo al zou kunnen worden gesproken van een gebrek, dat gebrek in bezwaar is hersteld.
5.3 Het betoog dat de aanvraag in 2002 wel met een S&O-verklaring is gehonoreerd, leidt evenmin tot het door appellante beoogde doel. Het College overweegt hiertoe dat in het kader van de WVA jaarlijks aanvragen kunnen worden ingediend, waarbij steeds opnieuw een beoordeling plaatsvindt. Bij de aanvraag voor 2003 heeft verweerder meer inzicht en duidelijkheid verkregen over het in geding zijnde (deel)project. Doordat meer informatie aanwezig was, is ook de rol van appellante meer naar voren gekomen, waardoor verweerder tot de overtuiging is gekomen dat de werkzaamheden van appellante binnen het Medicast-project niet tot speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de WVA kunnen worden gerekend, hetgeen resulteerde in een afwijzende beschikking. Niet valt in te zien dat verweerder niet, nadat hem in 2003 meer duidelijk was geworden over de rol van appellante, alsnog bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag tot afwijzing daarom heeft kunnen besluiten.
De enkele omstandigheid dat ten behoeve van het Medicast-project subsidie is verkregen op grond van het Besluit technologische samenwerking is in dezen niet van doorslaggevende betekenis, aangezien het daarbij immers gaat om regelgeving die - ook al zijn er punten van overeenkomst - op belangrijke onderdelen afwijkt van de WVA. Evenmin is in dit verband plaats voor het oordeel dat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. Verweerder heeft naar het oordeel van het College voldoende gemotiveerd waarom en op welke gronden hij tot handhaving van zijn afwijzende beslissing is gekomen.
5.4 Appellante heeft zich er ter zitting nog op beroepen dat voor resultaten van haar project octrooi is verleend, alsook dat het project onderwerp van één of meer dissertaties is geweest. Nog daargelaten het (te late) tijdstip waarop appellante met deze gronden is gekomen, falen zij evenzeer. De enkele omstandigheid dat octrooi is verleend danwel dissertaties zijn geschreven over de (deel)projecten, staat immers los van de door verweerder te verrichten beoordeling of wordt voldaan aan de criteria zoals deze zijn gesteld in de WVA. Een duidelijk verband tussen de bedoelde, gestelde feiten en de in de WVA gestelde criteria is bovenden niet gelegd.
5.5 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de aanvraag om een verklaring voor het in geding zijnde project terecht afgewezen en in bezwaar zijn besluit ter zake gehandhaafd.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
5.7 Voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 Awb is geen aanleiding.