5. De beoordeling van het beroep
5.1 Het College gaat eerst in op de vraag of het project NOIS-E moet worden geacht deel uit te maken van de aanvraag van 3 december 2002. Het doel van het NOIS-E project is blijkens de beschrijving de ontwikkeling van een extrudermachine, met behulp waarvan een coating kan worden aangebracht waardoor processed cheese gevuld kan worden met een ander ingrediënt. Het ontwikkelen en aanbrengen van een coatinglaag, die kan dienen als scheiding tussen vulling en kaas is tevens een onderdeel van dat project. In de oorspronkelijke aanvraag zijn echter geen aanwijzingen te vinden die erop duiden dat het project Kaas Coating met projectnummer FC 2003-02 geacht moet worden mede betrekking te hebben op werkzaamheden ten behoeve van processed cheese of een proces van extrusie en geen betrekking heeft op of beperkt is tot de coating van natuurkaas. Nu geen rechtstreeks uit de aanvraag blijkend verband bestaat tussen het oorspronkelijke project Kaas Coating en het deelproject NOIS-E zoals opgevoerd in de brief van 15 april 2003, heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat NOIS-E moet worden beschouwd als een afzonderlijk project, dat geen deel uitmaakt van de oorspronkelijke aanvraag.
5.2 Appellante heeft voorts gesteld dat ook na de wettelijke indieningsdatum nog informatie kan worden verstrekt over de inhoud en het doel van S&O-werkzaamheden. Voor zover met deze stelling wordt bedoeld, dat elke aanvulling, van welke aard ook, moet worden gezien als deel uitmakend van de oorspronkelijke aanvraag, kan deze niet worden aanvaard. Uit het wettelijk systeem van de WVA blijkt immers dat in beginsel alle werkzaamheden vooraf moeten worden aangemeld. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een S&O-verklaring is beslissend of uit hetgeen in de aanvraag beschreven is, kan worden afgeleid welke speur- en ontwikkelingswerkzaamheden de aanvrager voornemens is te gaan verrichten. Om te kunnen beoordelen of de werkzaamheden waarvoor een verklaring wordt aangevraagd al dan niet vallen onder de werkingssfeer van de WVA, is het voor verweerder noodzakelijk om van de aanvrager voldoende gegevens te verkrijgen met betrekking tot deze werkzaamheden. Daartoe is in artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling, die is gebaseerd op artikel 24, vierde lid, WVA, bepaald dat een aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat als model bij de regeling is gevoegd. Het formulier maakt deel uit van de Uitvoeringsregeling en bevat vragen met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden. Onder meer wordt gevraagd opgave te doen van titel en type van het project of projecten, het aantal te besteden uren en de loonsom. Voorts wordt gevraagd om een omschrijving te geven van het project of projecten, om de fasering aan te geven en om aan te geven waarin de technische nieuwheid van het project of de projecten bestaat. Uit artikel 24, derde lid, WVA blijkt verder dat de aanvraag uiterlijk vier weken voor de aanvang van de periode waarvoor de aanvraag geldt moet worden gedaan. Aldus volgt uit het wettelijk systeem dat een aanvrager vooraf in voldoende mate moet specificeren op welke werkzaamheden de aanvraag betrekking heeft.
Hieraan doet niet af, dat verweerder na afloop van de indieningstermijn op voet van artikel 4:5, eerste lid, Awb nadere gegevens kan vragen over de in de aanvraag beschreven projecten. Om de gegevens te kunnen aanvullen is het immers noodzakelijk dat het project en de werkzaamheden qua doel en strekking al in de aanvraag zijn vermeld. Later opgekomen projecten, of werkzaamheden die niet of in een ver verwijderd verband staan met de aangemelde projecten - zoals het geval is met het project NOIS-E - kunnen aldus niet bij wege van aanvulling van de aanvraag alsnog worden opgevoerd.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom, dat het beroep ongegrond is.