ECLI:NL:CBB:2005:AS2347

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1375
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen fabrieksquotum en de mogelijkheid tot activering

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 januari 2005 uitspraak gedaan over het vervallen van het fabrieksquotum van appellant, A, te B. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Productschap Zuivel, waarin hem werd meegedeeld dat zijn fabrieksquotum van 8.805 kg met ingang van de heffingsperiode 2003/2004 was komen te vervallen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant gedurende de heffingsperiode 2002/2003 geen leveringen had gedaan en het quotum niet was verhuurd. Appellant had de mogelijkheid om het quotum te activeren door voor 1 januari 2004 aan te tonen dat hij de productie op zijn bedrijf had hervat, maar hij had aangegeven niet in staat te zijn om dit te doen vanwege zijn leeftijd.

Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de regelgeving, zowel Europees als nationaal, dwingend is en dat de aanspraak op het fabrieksquotum vervalt wanneer er gedurende een periode van twaalf maanden geen melk of andere zuivelproducten in de handel zijn gebracht. De omstandigheden van appellant, waaronder zijn leeftijd en de miscommunicatie met de melkfabriek over het verhuren van het quotum, zijn niet voldoende om een uitzondering op de regelgeving te rechtvaardigen. Het College heeft geconcludeerd dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed om het vervallen quotum opnieuw te activeren en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de regelgeving omtrent de superheffing en de voorwaarden voor het behoud van fabrieksquota. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet door een van de partijen hoeven te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 03/1375 5 januari 2005
10721 Regeling superheffing 1993
vervallen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 10 september 2003 heeft verweerder appellant bericht dat met ingang van de heffingsperiode 2003/2004 diens fabrieksquotum van 8.805 kg is komen te vervallen. Hieraan is toegevoegd dat appellant het quotum weer kan activeren door vóór 1 januari 2004 - onder meer - aan te tonen dat hij de productie op het bedrijf zelf heeft hervat.
Bij besluit van 21 oktober 2003 heeft verweerder het hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 november 2003, bij het College binnengekomen op 10 november 2003, beroep ingesteld.
Op 22 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd te verschijnen voor de zitting van het College van 22 december 2004.
Bij brief aan het College van 18 november 2004 heeft appellant zijn situatie nader toegelicht en bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Verweerder is evenmin ter zitting verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 5, tweede en derde volzin, van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten (Pb. 1992, L 405) worden - onverminderd artikel 6, eerste lid, dat betrekking heeft op tijdelijke overdracht - de referentiehoeveelheden die ter beschikking staan van de producenten die gedurende een periode van twaalf maanden geen melk of andere zuivelproducten in de handel hebben gebracht, gevoegd bij de nationale reserve. Wanneer de producent de productie van melk of andere zuivelproducten hervat binnen een door de lidstaat vast te stellen termijn, wordt hem uiterlijk op de eerste april volgende op de datum van zijn verzoek, een referentiehoeveelheid toegekend.
2.2 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de tot 1 april 2004 geldende Regeling superheffing 1993 vervalt - onverminderd het bepaalde in paragraaf 7, dat betrekking heeft op tijdelijke overdracht - de aanspraak op de referentiehoeveelheid, die ter beschikking staat van de producent welke gedurende een periode van twaalf maanden geen melk of andere zuivelproducten in de handel heeft gebracht, direct na ommekomst van die termijn.
Ingevolge het tweede lid van artikel 7 wordt de vervallen referentiehoeveelheid op verzoek van de betrokken producent door het productschap opnieuw toegewezen, indien hij de productie van melk of andere zuivelproducten op zijn bedrijf hervat binnen een termijn van negen maanden na de datum waarop de aanspraak op de referentiehoeveelheid is komen te vervallen. Hiertoe dient dan volgens het derde lid binnen deze termijn een verzoek te worden ingediend bij verweerder.
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in de heffingsperiode 2002/2003 geen leveringen hebben plaatsgevonden op het fabrieksquotum van appellant, terwijl dit quotum evenmin was verhuurd. Dit leidt ertoe dat de aanspraak op het quotum vervalt. Er is geen mogelijkheid om het quotum op grond van individuele omstandigheden te
behouden. Alleen bij hervatting van de productie vóór 1 januari 2004 kan de vervallen hoeveelheid opnieuw worden verkregen, aldus het bestreden besluit.
2.4 Appellant voert aan dat hij gezien zijn leeftijd niet meer helemaal op de hoogte is van de wettelijke regelingen. Hij had de zuivelfabriek opdracht gegeven het quotum te verhuren, maar pas op het laatst vertelde een vertegenwoordiger van de fabriek hem dat er voor lease van dit quotum geen belangstelling bestond. Appellant ging ervan uit dat hij het volgende seizoen zijn quotum weer gewoon kon verhuren. Hij is nog in het bezit van rundvee, 7,50 ha grasland en 1 ha snijmaïs. Het opnieuw zelf gaan leveren van melk is, gezien de leeftijd van appellant, voor hem een onbegonnen zaak.
2.5 Het College overweegt dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat ingevolge de onder 2.1 en 2.2 vermelde Europese en nationale voorschriften de aanspraak van appellant op zijn fabrieksquotum, nu dit quotum de gehele heffingsperiode 2002/2003 niet is benut, is komen te vervallen. Aangezien het quotum gedurende deze periode niet tijdelijk is overgedragen, doet de in de regelgeving voorziene, hierop betrekking hebbende, uitzondering zich niet voor. Dat appellant wel beoogde deze periode zijn quotum te verhuren, doch dat de melkfabriek er niet in is geslaagd dit voor hem te realiseren, kan hieraan niet afdoen. Ook de omstandigheid dat appellant pas erg laat hoorde dat de melkfabriek er niet in was geslaagd het quotum te verhuren, is geen omstandigheid die een uitzondering op de ter zake geldende dwingende voorschriften mogelijk maakt.
Bedoelde voorschriften bevatten één mogelijkheid om het vervallen quotum opnieuw te activeren, te weten door hervatting van de eigen productie binnen negen maanden, in het geval van appellant vóór 1 januari 2004. Appellant is bij het primaire besluit van 10 september 2003 op deze, toen nog geruime tijd openstaande, mogelijkheid gewezen. Dat appellant zich vanwege zijn leeftijd niet in staat achtte tot een dergelijke productiehervatting is begrijpelijk, doch kan er niet toe leiden dat de geldende voorschriften terzijde worden gesteld.
2.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
w.g. C.J. Borman w.g. M.B.L. van der Weele