ECLI:NL:CBB:2005:AS2031

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/131
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering certificering slachtschapen voor export op basis van gezondheidsvoorschriften

In deze zaak heeft appellante, een erkend schapenverzamelcentrum, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit weigerde de certificering van slachtschapen voor export naar andere EU-lidstaten, omdat de schapen niet de vereiste verblijfsduur van 21 dagen op het verzamelcentrum hadden doorgebracht. De procedure begon met een beroep van appellante op 12 februari 2004, tegen een besluit van 7 januari 2004, waarin verweerder het bezwaar van appellante tegen de weigering om de schapen te certificeren afwees. De zaak werd behandeld op 4 november 2004, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

De kern van het geschil draait om de interpretatie van de gezondheidsvoorschriften zoals vastgelegd in de Europese regelgeving. Appellante betoogde dat de schapen, die uit het Verenigd Koninkrijk waren geïmporteerd, niet als mestschapen konden worden aangemerkt en dat de 21 dagen verblijfsduur niet van toepassing was. Verweerder daarentegen stelde dat de schapen als mestschapen waren binnengebracht en dat de regelgeving vereiste dat deze schapen 21 dagen op het verzamelcentrum moesten verblijven voordat ze naar een andere lidstaat konden worden geëxporteerd.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat verweerder terecht de certificering had geweigerd. De wetgeving vereist dat slachtschapen en -geiten pas in het handelsverkeer mogen worden gebracht na een verblijfsduur van 21 dagen. Het College concludeerde dat de status van het verzamelcentrum niet uitsloot dat het als bedrijf van herkomst kon worden aangemerkt, en dat de schapen in strijd met de gezondheidsvoorschriften op het verzamelcentrum waren aangevoerd. De beslissing van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/131 6 januari 2005
11220 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Handel levende dieren en levende produkten
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. Valentijn, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 12 februari 2004, bij het College binnengekomen op 13 februari 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 januari 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering slachtschapen van appellante voor de export te certificeren op de grond dat de schapen nog niet 21 dagen op de verzamelplaats van appellante hadden verbleven.
Bij brief van 12 maart 2004 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 8 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 4 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens appellante is tevens verschenen B. Namens verweerder is tevens verschenen ing. drs. A.W. Pelgrim, werkzaam op verweerders ministerie.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Beschikking 2003/483/EG van de Commissie van 30 juni 2003 houdende vaststelling van overgangsmaatregelen voor de controle van verplaatsingen van dieren van voor mond- en klauwzeer gevoelige soorten (Pb 2003, L 162, blz. 72; hierna: Beschikking) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 2
(…)
2. Bovendien gelden voor de toepassing van deze beschikking de volgende definities:
a) "verzamelcentrum": elke plaats waar dieren van verschillende bedrijven worden samengebracht om voor verplaatsing binnen de lidstaat bestemde zendingen te vormen;
b) "bedrijf van herkomst": het bedrijfsgebouw waar dieren gedurende de in deze beschikking gedefineerde verblijfsduur hebben verbleven.
(…)
Artikel 3
Voorschriften voor de verzending van schapen en geiten voor de fokkerij, de mesterij en de slacht
1. Schapen en geiten, bestemd voor de fokkerij, de mesterij en de slacht, mogen niet naar een andere lidstaat worden verzonden tenzij de dieren:
a) de laatste 30 dagen, of sedert hun geboorte wanneer zij jonger zijn dan 30 dagen, zonder onderbreking hebben verbleven op het bedrijf van herkomst;
b) komen van een bedrijf waar in de laatste 21 dagen vóór de datum van verzending geen schapen of geiten zijn binnengebracht;
c) zij komen van een bedrijf waar in de laatste 30 dagen vóór de datum van verzending geen uit een derde land ingevoerde evenhoevige dieren zijn binnengebracht.
(…)
Artikel 4
Voorschriften voor de verzending van schapen en geiten voor de fokkerij, de mesterij en de slacht
1. Voor de fokkerij, de mesterij en de slacht bestemde schapen en geiten moeten uiterlijk zes dagen nadat zij het bedrijf van herkomst hebben verlaten, voor de laatste keer worden gecertificeerd in het kader van het handelsverkeer met als eindbestemming een plaats in een andere lidstaat, als vermeld in het gezondheidscertificaat.
In geval van vervoer over zee mag de termijn van zes dagen worden verlengd met de duur van de zeereis.
2. Nadat de in lid 1 bedoelde dieren het bedrijf van herkomst hebben verlaten, moeten zij rechtstreeks worden verzonden naar de eindbestemming in een andere lidstaat.
3. In afwijking van lid 2 mogen de in lid 1 bedoelde dieren, nadat zij het bedrijf van herkomst hebben verlaten en vóórdat zij op de eindbestemming in een andere lidstaat aankomen, passeren via één erkend verzamelcentrum of, wanneer het gaat om slachtdieren, via één bedrijf van een erkende handelaar, gelegen in de lidstaat van herkomst.
Om te worden erkend voor het handelsverkeer van schapen en geiten, moet een erkend verzamelcentrum voldoen aan de eisen van artikel 11 van Richtlijn 64/432/EEG, met uitzondering van het bepaalde in lid 1, onder e), eerste zin.
(…)
Artikel 5
Afwijkingen
1. In afwijking van artikel 3, lid 1, onder a), mogen slachtschapen en -geiten in het handelsverkeer worden gebracht na een verblijfsduur van slechts 21 dagen.
(…)
3. In afwijking van artikel 4, lid 2 en lid 3, en onverminderd artikel 4, lid 1, mogen slachtschapen en -geiten, nadat zij het bedrijf van herkomst hebben verlaten, via één extra verzamelcentrum passeren met inachtneming van de onder a) of b) hierna genoemde voorwaarden:
(…) of
b) na verzending uit de lidstaat van herkomst mogen de dieren via één extra verzamelcentrum passeren vóórdat zij naar het slachthuis in de lidstaat van bestemming worden verzonden, onder de volgende voorwaarden:
(…)
ii) ofwel ligt het extra erkende verzamelcentrum in een lidstaat van doorvoer, en worden de dieren van daaruit rechtstreeks overgebracht naar het in de lidstaat van bestemming gelegen slachthuis dat is vermeld in het diergezondheidscertificaat.
(…)
Artikel 6
Certificeringsvoorschriften voor schapen en geiten voor het intracommunautaire handelsverkeer
1. Schapen en geiten voor het intracommunautaire handelsverkeer worden in de laatste 24 uur vóór het laden door een officiële dierenarts gekeurd.
2. De keuring van een zending dieren als bedoeld in lid 1, met het oog op het afgeven van het gezondheidscertificaat, inclusief aanvullende garanties, wordt verricht op het bedrijf van herkomst, in een verzamelcentrum of in de bedrijfsgebouwen van een erkende handelaar.
3. De dieren gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat volgens het desbetreffende in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG vastgestelde model, waarop bovendien de volgende vermelding is aangebracht:
"Deze dieren voldoen aan het bepaalde in Beschikking 2003/483/EG van de Commissie"
4. Voor slachtschapen en -geiten die via een erkend verzamelcentrum passeren overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder b), ii), ziet de officiële dierenarts die verantwoordelijk is voor het erkende verzamelcentrum in de lidstaat van doorvoer, erop toe dat de lidstaat van bestemming de nodige certificaten krijgt, door een tweede gezondheidscertificaat af te geven volgens model I in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG, wordt ingevuld op basis van de gegevens uit het (de) originele gezondheidscertifica(a)t(en) en dat aan een officieel gewaarmerkte kopie van het (de) originele certifica(a)t(en) wordt gehecht. In dit geval bedraagt de gecombineerde geldigheidsduur van de certificaten ten hoogste 10 dagen.
5. Het vervoer van de in lid 1 bedoelde dieren wordt door de bevoegde veterinaire autoriteiten van de plaats van vertrek vooraf gemeld bij de centrale bevoegde veterinaire autoriteiten van de lidstaat van bestemming en van elke lidstaat van doorvoer. Deze melding wordt verstuurd uiterlijk op de dag van vertrek van de zending."
In artikel 77 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) is onder meer het volgende bepaald:
"1. Het anders dan in doorvoer brengen van vee of pluimvee buiten Nederland is verboden.
2. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet indien de dieren overeenkomstig door Onze Minister gestelde regelen zijn voorzien van een of meer merken en vergezeld gaan van een of meer bewijsstukken aangebracht onderscheidenlijk afgegeven op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek ten bewijze dat voldaan is aan de met het oog op deze uitvoer door hem gestelde eisen met betrekking tot:
a. de identificatie der dieren;
b. de gezondheidstoestand der dieren;
c. de voorbehoedende behandeling der dieren;
d. de bedrijven waarop de dieren hebben verbleven en de gezondheidstoestand der dieren op die bedrijven;
e. de markten waarop de dieren zijn aangekocht en de plaatsen waarop de dieren zijn verzameld;
f. de vervoermiddelen alsmede de inlading en het vervoer der dieren;
g. andere onderwerpen, voor zover de nakoming van internationale overeenkomsten of van volkenrechtelijke organisaties zulks met zich brengt.
(…)."
In de Regeling handel levende dieren en levende producten (Stcrt. 1994, 250, nadien meerdere malen gewijzigd; hierna: Regeling) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 2.4
1. De verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, en in artikel 2.1, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover deze betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat, gelden niet, indien:
a. de dieren en producten vergezeld gaan van het bewijsstuk genoemd in:
(…)
- artikel 7.2 van afdeling 2 van hoofdstuk 7, indien het schapen of geiten betreft;
(…)
b. het bewijsstuk, bedoeld in onderdeel a, is opgesteld en afgegeven in overeenstemming met de regelgeving van de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen, volledig is ingevuld, gedagtekend en ondertekend, terwijl de geldigheidsduur ervan niet is verstreken.
2. De in het eerste lid bedoelde bewijsstukken worden afgegeven door de minister.
Artikel 7.2
Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van een partij schapen of geiten, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 9 van richtlijn 91/68/EEG voor de desbetreffende soort schapen of geiten is voorgeschreven, met dien verstande dat voor het buiten Nederland brengen van een partij schapen of geiten, bestemd voor staten die partij zijn bij het EER-Verdrag, op vorenbedoeld gezondheidscertificaat niet behoeft te zijn aangegeven of de dieren afkomstig zijn uit of zijn aangekocht in derde landen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert op het adres Y te X een erkend schapenverzamelcentrum. Op het adres Z te X is een agrarisch bedrijf van appellante gevestigd.
- Op of omstreeks 4 september 2003 is op het verzamelcentrum Y van appellante een aantal partijen schapen aangekomen vanuit het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK).
- Op de in het VK afgegeven gezondheidscertificaten is aangegeven dat de partijen schapen mestschapen zijn die bestemd zijn voor het adres Z te X.
- Op 4 en 11 september 2003 heeft appellante bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: RVV) aanvragen gedaan voor de certificering van slachtschapen voor de export naar Italië, Duitsland en Frankrijk.
- Bij brief van 5 september 2003 heeft de RVV namens verweerder appellante meegedeeld dat de schapen afkomstig uit het VK pas naar hun volgende bestemming mogen worden vervoerd nadat de schapen 21 dagen op de huidige verblijfplaats zijn geweest en dat de aangevraagde exportkeuring door de RVV geen doorgang kan vinden.
- Bij brief van 9 september 2003 heeft appellante bij de RVV bezwaar gemaakt tegen de brief van 5 september 2003.
- Bij besluit van 17 september 2003 heeft de RVV namens verweerder de aanvragen van 4 en 11 september 2003 voor certificering afgewezen.
- Bij brief van 9 oktober 2003 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaarschriften van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Afgifte van de gevraagde gezondheidscertificaten voor de export van slachtschapen zou in strijd zijn met artikel 3, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Beschikking. Ingevolge deze bepalingen moeten de slachtschapen 21 dagen op het verzamelcentrum van appellante verblijven voordat zij, na te zijn (goed)gekeurd door een officiële dierenarts, naar een ander land van bestemming binnen de EU mogen worden vervoerd.
De schapen zijn Nederland ingevoerd als mestschapen. Mestschapen moeten ingevolge de Beschikking rechtstreeks worden verzonden naar de bestemming in een andere lidstaat en mogen niet passeren via een verzamelcentrum. Aangezien een verzamelcentrum naar zijn aard geen eindbestemming is, hadden deze dieren niet op het verzamelcentrum mogen worden aangevoerd.
Zouden de dieren als slachtschapen vanuit het VK naar Nederland als land van bestemming zijn vervoerd, dan zou export vanuit Nederland in het geheel niet mogelijk zijn. Slachtschapen dienen in beginsel rechtstreeks te worden vervoerd naar een slachthuis in de lidstaat van bestemming. Van doorvoer als bedoeld in de Beschikking is slechts sprake indien het land van herkomst, het land van doorvoer en het land van bestemming bekend zijn en daarmee overeenkomend wordt gecertificeerd. Dat was hier niet het geval. Bovendien dient in geval van doorvoer een partij schapen vanaf het begin van het transport tot het eind van het transport bij elkaar te worden gehouden en niet te worden vermengd met andere partijen.
4. Het standpunt van appellante
In haar beroepschrift heeft appellante het standpunt ingenomen dat het '21 dagen verbod' niet gold voor de partijen schapen die uit het VK op haar verzamelcentrum zijn aangekomen om vandaar naar hun land van bestemming te worden getransporteerd. Appellante meent dat een erkend verzamelcentrum niet als bedrijf van herkomst als bedoeld in artikel 3 van de Beschikking kan worden aangemerkt. Een verzamelcentrum is erop gericht om dieren samen te brengen en door te voeren en moet voldoen aan andere regels, onder andere strenge hygiënevoorschriften, dan bedrijven waar dieren voor de mest of fokkerij worden gehouden.
Appellante heeft voorts betwist dat de dieren in Nederland zijn ingevoerd als mestschapen. De dieren zijn als mestschapen uitgevoerd uit het VK, maar hebben nadien het karakter van slachtschapen gekregen. De wet- en regelgeving verzet zich daar niet tegen.
In ieder geval dienen de dieren voor het transport vanaf het bedrijf van appellante als slachtschapen te worden aangemerkt. Het bedrijf van appellante was doorvoerplaats, omdat de eindbestemming van het volledige transport Frankrijk was. Daar zouden de dieren in overeenstemming met de Beschikking binnen 72 uur geslacht worden. In geval van doorvoer vindt een nieuwe certificering plaats.
De beperkte uitleg van het begrip ‘doorvoer’ door verweerder acht appellante onjuist. De bepalingen van de Beschikking inzake doorvoer verzetten zich niet tegen samenvoeging of vermenging hangende het transport en een verzamelcentrum is juist daarvoor bedoeld.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geding of verweerder bij het bestreden besluit terecht de gewenste certificering van de schapen van appellante voor de export heeft geweigerd.
5.2 Naar het oordeel van het College was verweerder niet op grond van artikel 5, derde lid, aanhef, onderdeel b en onder ii, in samenhang met artikel 6, vierde lid, van de Beschikking gehouden de gewenste gezondheidscertificaten af te geven. Van doorvoer als bedoeld in artikel 5, derde lid, aanhef, onderdeel b en onder ii, van de Beschikking is in dit geval geen sprake omdat niet is voldaan aan de voorwaarden daarvoor. Ingevolge deze bepaling mogen slachtschapen en -geiten na verzending uit de lidstaat van herkomst via één erkend verzamelcentrum in een lidstaat van doorvoer passeren indien de dieren van daaruit rechtstreeks overgebracht worden naar het in de lidstaat van bestemming gelegen slachthuis dat is vermeld in het diergezondheidscertificaat. Blijkens de diergezondheidscertificaten uit het VK werden in dit geval echter mestschapen verzonden. Voorts was in deze certificaten Nederland niet als lidstaat van doorvoer maar als lidstaat van bestemming vermeld en was de eindbestemming van de transportbeweging geen slachthuis in Frankrijk maar het agrarische bedrijf van appellante in Nederland.
5.3 Naar het oordeel van het College dient hetgeen op het gezondheidscertificaat is vermeld omtrent de bestemming van de dieren en de transportbeweging die wordt gemaakt bepalend te zijn voor de toepassing van de bepalingen van de Beschikking. Het College overweegt daartoe het volgende. De Beschikking betreft overgangsmaatregelen voor de controle van verplaatsingen van schapen en geiten. In artikel 1, eerste lid, van de Beschikking is bepaald dat de overgangsmaatregelen ten doel hebben de controle van dieren van voor mond- en klauwzeer gevoelige soorten te intensiveren. Dit gebeurt door middel van het gezondheidscertificaat dat het transport van de dieren vergezelt en door middel van een melding van het vervoer vooraf aan het vertrek van de dieren bij de centrale veterinaire autoriteiten van de lidstaat van bestemming en van elke lidstaat van doorvoer. Het is evident dat voor een efficiënte controle van de verplaatsing van belang is dat het vervoer plaatsvindt overeenkomstig hetgeen op het certificaat is vermeld en overeenkomstig de melding aan de lidstaten. Dit geldt temeer daar het algemene belang dat met de naleving van de controlevoorschriften is gediend groot is.
Volgens de in het VK afgegeven gezondheidscertificaten werden mestschapen vanuit het VK naar Nederland als eindbestemming verzonden. Gelet op het voorgaande betekent dit dat het intracommunautaire vervoer van de schapen met de aankomst op de eindbestemming in Nederland was afgerond.
5.4 Nu in dit geval van doorvoer geen sprake is, is niet meer van belang of in geval van doorvoer de vermenging van een partij schapen met een andere partij gedurende het transport al dan niet in strijd zou zijn met de Beschikking.
5.5 Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht de op 4 en 11 september 2003 aangevraagde certificeringen van de schapen voor de export geweigerd omdat de schapen nog niet 21 dagen op het bedrijf van appellante hadden verbleven. Hiertoe is in aanmerking genomen dat het vervoer van de schapen van het bedrijf van appellante naar slachthuizen in andere lidstaten een tweede intracommunautaire vervoersbeweging is. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Beschikking mogen slachtschapen en -geiten pas in het handelsverkeer worden gebracht na een verblijfsduur van 21 dagen.
5.6 De stelling van appellante dat een erkend verzamelcentrum niet als bedrijf van herkomst in de zin van de Beschikking kan worden aangemerkt en dat de wachttermijn van 21 dagen daarom niet geldt, kan naar het oordeel van het College niet staande worden gehouden. Om te beginnen sluit de definitie van het begrip 'bedrijf van herkomst' als 'bedrijfsgebouw waar dieren gedurende de in deze beschikking gedefinieerde verblijfsduur hebben verbleven', niet uit dat een verzamelcentrum voor de toepassing van de Beschikking als bedrijf van herkomst kan worden aangemerkt. Uitgangspunt van de Beschikking is dat bedrijf van herkomst het bedrijf is waar het begin van de intracommunautaire transportbeweging is gelegen. Indien het begin van de intracommunautaire transportbeweging op een erkend verzamelcentrum is gelegen, dan dient dat verzamelcentrum als bedrijf van herkomst in de zin van artikel 3 van de Beschikking te worden aangemerkt. De status van een erkend verzamelcentrum en de omstandigheid dat een verzamelcentrum niet voor het houden van dieren maar voor het verzamelen en de doorvoer van dieren is bestemd, zijn naar het oordeel van het College hiervoor geen beletsel.
Daarnaast overweegt het College het volgende. Appellante heeft de mestschapen in strijd met de gezondheidscertificaten op haar verzamelcentrum aangevoerd. Ter zitting is naar voren gekomen dat geen sprake was van een kennelijke verschrijving, maar dat appellante al voor aankomst van de mestschapen in Nederland een koper had die de schapen als slachtschapen zou afnemen. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien appellante de schapen had aangevoerd op haar agrarisch bedrijf zoals op het gezondheidscertificaat vermeld, en vervolgens als slachtschapen naar een andere lidstaat had willen exporteren, de wachttermijn van 21 dagen zonder meer van toepassing was geweest. Dat de schapen in strijd met het afgegeven certificaat zijn aangevoerd op het verzamelcentrum, kan niet meebrengen dat de in de Beschikking bepaalde wachttermijn niet meer geldt.
De betreffende schapen dienden dan ook 21 dagen op het verzamelcentrum van appellante te verblijven, voordat zij vervoerd konden worden naar slachthuizen in andere lidstaten.
5.7 Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geweigerd om de schapen voor de export te certificeren. Het beroep is ongegrond.
5.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. J.L.W. Aerts, mr. J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2005.
w.g. mr. M.A. Fierstra w.g. mr. A. Graefe