ECLI:NL:CBB:2004:AS2013

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/913
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Productschap Zuivel inzake registratie quotumoverdrachten

In deze zaak heeft appellant, een melkveehouder, beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Zuivel, dat op 25 juni 2003 was genomen. Dit besluit betrof de weigering om zeven meldingen van quotumoverdrachten te registreren op de datum van overdracht, in plaats van de datum van ontvangst van de melding. Appellant had in de heffingsperiode 2002-2003 een referentiehoeveelheid van 528.595 kg met een maximaal toegelaten vetgehalte van 4,35%. Hij had in de maanden oktober, november en december 2002 zeven quota verworven en verzocht deze te registreren. Het Productschap Zuivel hanteerde echter een systeem waarbij meldingsformulieren op volgorde van binnenkomst werden verwerkt, wat leidde tot een lager maximaal toegelaten vetgehalte voor appellant.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en op 31 december 2004 uitspraak gedaan. De rechters oordeelden dat het Productschap Zuivel in strijd had gehandeld met artikel 3, vierde lid van Verordening (EG) nr. 1392/2001, dat bepaalt dat het vetgehalte overgedragen moet worden met het bijbehorende quotum. Het College concludeerde dat verweerder had moeten toestaan dat de vetgehalten die voortvloeien uit de quotumoverdrachten, berekend werden in de volgorde van de data van deze overdrachten. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 805,00, en moest het Productschap Zuivel het door appellant betaalde griffierecht van € 116,00 vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om de geldende regelgeving correct toe te passen en de rechten van betrokkenen te respecteren.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/913 31 december 2004
10720 Regeling superheffing 1993
overdracht
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: J.A. Roos, te Franeker,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr. G.W.P.A. van Schijndel en mr. L.W. Koers, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 5 augustus 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 juni 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders weigering zeven meldingen van quotumoverdrachten te registreren op datum van overdracht in plaats van datum van ontvangst van de melding.
Op 26 september 2003 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene Wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het hiertegen gedane verzet heeft het College gegrond verklaard bij uitspraak van 18 november 2003.
Op 19 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2004, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Bij Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7
1. In geval van verkoop, verhuur of overgang door vererving wordt de op een bedrijf beschikbare referentiehoeveelheid samen met het bedrijf overgedragen aan de producent die het bedrijf overneemt, op de wijze die door de lidstaten wordt bepaald rekening houdend met de voor de zuivel productie gebruikte oppervlakten of met andere objectieve criteria en, in voorkomend geval, met de overeenkomst tussen de partijen. "
Bij Verordening (EG) nr. 1392/2001 van de Commissie houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 3
(…)
4. Bij toepassing van de artikelen 6 en 7 en artikel 8, onder d) en e), van Verordening (EEG) nr. 3950/92 wordt het representatieve vetgehalte overgedragen met de bijbehorende referentiehoeveelheid.
(…)
6. In de in lid 3, eerste alinea, en in de leden 4 en 5, bedoelde gevallen is het daaruit resulterende representatieve vetgehalte gelijk aan het gemiddelde van het oorspronkelijke en het overgedragen of omgezette representatieve vetgehalte, gewogen aan de hand van de oorspronkelijke en de overgedragen of omgezette referentiehoeveelheid. "
De Regeling superheffing 1993 luidde, voor zover en ten tijde van belang, als volgt:
"Artikel 15
1. Een referentiehoeveelheid kan worden overgedragen in samenhang met de overdracht van voor de melkproductie gebruikte grond, niet zijnde een geheel bedrijf, als overeengekomen door betrokken partijen met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.
Artikel 18
1. Degenen die een referentiehoeveelheid op basis van artikel 15, dan wel op basis van artikel 16, eerste lid, hebben verworven respectievelijk overgedragen, geven daarvan binnen een termijn van zes weken gezamenlijk kennis aan het productschap op een daartoe door het productschap voorgeschreven formulier, volgens daartoe door het productschap gestelde voorschriften. Bij dit formulier worden de door het productschap voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van de referentiehoeveelheid en de bijbehorende grond gevoegd.
2. Er kan eerst een aanspraak op een referentiehoeveelheid worden gemaakt vanaf de registratie door het productschap.
Artikel 23
1. Onder overdracht wordt in deze paragraaf verstaan:
a. overdracht in eigendom onder bijzondere titel;
b. een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst (…);
c. een schriftelijke pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pachtwet betreffende los land hetwelk niet groter is dan één hectare, geldend voor de duur van meer dan één jaar;
d. een door de grondkamer geregistreerde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 70f, tweede lid, van de Pachtwet, geldend voor de duur van meer dan één jaar doch voor ten hoogste twee jaar;
e. overdracht ingevolge vestiging, overdracht of tenietgaan van het recht van erfpacht of het recht van vruchtgebruik.
2. (…)
3. Voor het tijdstip van overdracht van de referentiehoeveelheid is bepalend:
a. de inschrijving van de desbetreffende akte in de in artikel 89 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare registers met dien verstande dat in het geval van het tenietgaan van het recht van erfpacht of van het recht van vruchtgebruik het tijdstip van het tenietgaan in aanmerking wordt genomen;
b. de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voor zover deze na de ingangsdatum ligt. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant is een melkveehouder die in de heffingsperiode 2002-2003 aanvankelijk beschikte over een referentiehoeveelheid (hierna: quotum) van 528.595 kg met een maximaal toegelaten vetgehalte (hierna: mtv) van 4,35%.
- Appellant heeft in oktober, november en december 2002 zeven quota verworven en verweerders Centrale Organisatie Superheffing (hierna: COS) verzocht deze te registreren.
- Op de volgende data zijn bedoelde zeven quota overgedragen, en zijn de desbetreffende kennisgevingen aan verweerder verzonden, respectievelijk door verweerder ontvangen:
Formuliernummer Overdracht Verzending kennisgeving Ontvangst kennisgeving
165251 08-10-2002 02-11-2002 06-11-2002
165290 22-11-2002 20-12-2002 30-12-2002
178780 03-12-2002 30-12-2002 30-12-2002
165287 04-12-2002 23-12-2002 24-12-2002
171701 10-12-2002 30-12-2002 30-12-2002
178531 14-12-2002 31-12-2002 31-12-2002
178549 20-12-2002 31-12-2002 31-12-2002
- Bij brief van 7 februari 2003 heeft appellant de COS verzocht bedoelde overdrachten op datum van overdracht te registreren, omdat registratie op datum van ontvangst van kennisgeving van bedoelde overdrachten in zijn geval leidt tot een lager maximaal toegelaten vetgehalte door de systematiek van afronding die verweerder hanteert.
- Bij brief van 20 maart 2003 heeft verweerder geantwoord dat meldingsformulieren verwerkt worden in de volgorde van binnenkomst en dat wijziging van de verwerkingsvolgorde niet mogelijk is.
- Bij brief van 12 april 2003, aangevuld bij brief van 19 mei 2003, heeft appellant hiertegen bewaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:
"De COS heeft de formulieren verwerkt in volgorde van binnenkomst. De formulieren, die op dezelfdedag binnengekomen zijn, zijn verwerkt op volgorde van de datum van de overdracht.
Bij verwerking in de door u gewenste volgorde zou het representatieve vetgehalte van de verkrijger, A, uit zijn gekomen op 4,37% in plaats van op 4,36%. Dit houdt verband met de door de COS gehanteerde systematiek van afronding bij de berekening van het nieuwe representatieve vetgehalte volgens het in Verordening (EG) nr. 1392/2001 voorgeschreven systeem van het gewogen gemiddelde.
In de toelichting bij het meldingsformulier overdracht quotum met grond/geheel bedrijf en in het COS-infobulletin is vermeld dat de meldingsformulieren op volgorde van binnenkomst worden verwerkt.
In de Attentiepunten 2002/2003, zoals gepubliceerd op de internetsite van het productschap, is er voorts op gewezen dat voor meldingsformulieren die door de COS op dezelfde dag zijn ontvangen, de datum van overdracht geldt voor de volgorde van verwerking.
Tevens is meegedeeld dat verzoeken voor een verwerking in een andere volgorde niet in behandeling worden genomen. "
Bij het verweerschrift is onder meer het volgende aangevoerd:
"Het productschap is ingevolge artikel 9 van de Regeling superheffing belast met de vaststelling van het representatieve vetgehalte (m.t.v.). De vaststelling vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van Verordening (EG)
nr. 1392/2001.
Indien fabrieksquotum wordt overgedragen aan een andere producent stelt het productschap het (nieuwe) m.t.v. van de verkrijger vast volgens het in artikel 3, lid 6 van Verordening (EG) nr.1392/2001 voorgeschreven systeem van het gewogen gemiddelde. "
Ter zitting heeft verweerder onder meer nog op het volgende gewezen:
"Dat de meldingsformulieren op volgorde van de datum van binnenkomst worden verwerkt is onder andere vermeld in de toelichting bij het Meldingsformulier overdracht quotum met grond/geheel bedrijf.
Gelet op de uitspraak van uw College in de zaak Wind van 29 november 2000 (AWB 99/336) kan niet worden gezegd dat deze keuze de grenzen van de aan het productschap toekomende bevoegdheid te buiten gaat.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen wij niet volgen. Appellant geeft namelijk niet meer dan een weergave van artikel 23, lid 3 van de Regeling superheffing 1993, waarin is geregeld wat bepalend is voor het tijdstip van de overdracht. In deze zaak gaat het echter om de vaststelling van het m.t.v. ingevolge artikel 9 van de Regeling superheffing 1993. "
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft bij haar beroepschrift het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
"a. het Productschap Zuivel heeft bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de bestreden beschikking kunnen komen.
b. de door het Productschap Zuivel genomen beslissing moet worden geacht in strijd te zijn met het gestelde in de Beschikking Superheffing 1993 ten aanzien van de datum van overdracht en de volgorde van bijschrijving door het COS.
c. De door het Productschap Zuivel genomen beslissing moet worden geacht in strijd te zijn met het gelijkheidsbeginsel.
(zie productie 2 blz. 2 "de bezwaren") ".
5. De beoordeling van het geschil
Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd stelt het College voor de vraag of verweerder desgevraagd terecht heeft geweigerd de vetgehalten die respectievelijk resulteren uit de onderscheidenlijke quotumoverdrachten, te berekenen in de volgorde van de data van deze overdrachten. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 3, vierde lid van Verordening (EG) nr. 1392/2001 wordt het vetgehalte overgedragen met het bijbehorend quotum. Hiervan uitgaande zal de berekening van het vetgehalte dat overeenkomstig het zesde lid van genoemd artikel 3 resulteert uit samenvoeging van het overgedragen en het oorspronkelijk quotum, plaatsvinden per datum van overdracht van het verworven quotum, en bij verschillende opeenvolgende overdrachten derhalve in de volgorde van deze overdrachten.
Hieraan doet niet af verweerders bevoegdheid om de berekeningswijze van het vetgehalte en de wijze waarop met afronding van de rekenresultaten wordt omgegaan, zelf te bepalen. Deze bevoegdheid bestaat immers, naar het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 29 november 2000, AWB 99/336, waar de communautaire regelingen en de Regeling superheffing terzake geen nadere regelen stellen. Het genoemde artikel 3, vierde lid, bevat echter wel zodanige regel, die gevolgen heeft voor de datum van ingang van het te berekenen nieuwe vetgehalte.
Aan het bepaalde bij artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1392/2001 kan de toelichting bij het meldingsformulier en andere door verweerder gegeven voorlichting geen afbreuk doen. Verweerders verwijzing naar bedoelde toelichting en de Attentiepunten 2002/2003 vormt dan ook geen doeltreffend verweer.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1392/2001 door desgevraagd te weigeren de vetgehalten die respectievelijk resulteren uit de onderscheidenlijke quotumoverdrachten, te berekenen in de volgorde van de data van deze overdrachten.
Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Het College ziet voorts termen voor de volgende, in het dictum van deze uitspraak vermelde nadere beslissingen, waarbij de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn berekend op basis van 2,5 punten (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en factor 1 voor het gewicht van de zaak, hetgeen bij een waarde per punt van € 322 leidt tot een proceskostenvergoeding ten bedrage van € 805,00.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant zal beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van appellant, vastgesteld op € 805,00 (zegge: achthonderd-en-vijf
euro) en wijst het Productschap Zuivel aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan appellant moet vergoeden;
- bepaalt dat het Productschap Zuivel aan appellant het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,00 (zegge:
honderd-en-zestien euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. C.J. Borman en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 december 2004.
w.g. M.J. Kuiper w.g. mr. R. Meijer