2. De grondslag van het geschil
2.1 Tot en met 1982 werden in de tarieven van ziekenhuizen de exploitatiekosten over een periode van twaalf maanden verrekend. Afhankelijk van de wijze van boeking van het ziekenhuis, had het tot de exploitatiekosten behorende bedrag aan vakantiegeld betrekking op een kalenderjaar of op de periode juni (jaar t-1) tot en met mei (jaar t). Met ingang van 1983 is voor algemene ziekenhuizen op grond van de toenmalige Richtlijn aanvaardbare kosten een stelsel van budgettering ingevoerd. Op grond van dit stelsel worden de - op grond van de richtlijnen (later: beleidsregels) - per kalenderjaar aanvaardbaar geachte kosten, waaronder vakantiegeldaanspraken, in de tarieven verrekend. In voornoemde Richtlijn was onder III c. bepaald dat bij de boeking(swijze) van kosten, opbrengsten en doorberekende kosten de bestendige gedragslijn moest worden gevolgd. Naar aanleiding van de invoering van het budgetstelsel heeft in 1987 door een verlaging of verhoging van de tarieven (gedeeltelijke) verrekening plaatsgevonden van het gesaldeerde (positieve of negatieve) exploitatieresultaat over de periode 1979 tot en met 1982, teneinde de instellingen een (min of meer) gelijke start te geven.
Op grond van onderdeel 2.1.1, e.2, van de op 1 januari 1997 in werking getreden Beleidsregel rente mogen ziekenhuizen, die als uitvloeisel van een bestendige gedragslijn aan het eind van het jaar in de balans tegenover de vakantiegeldverplichting een vordering opnemen op de AWBZ/ZFW/verzekeraars, het normatieve werkkapitaal met de vordering vakantiegeld, zoals die blijkt uit de balans per 1 januari 1983, ophogen. Dit heeft tot gevolg dat zij de rente over die vordering in hun tarieven vergoed krijgen.
Op 1 januari 2000 is de Regeling jaarverslaggeving zorginstellingen (Rjz) in werking getreden. Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, juncto artikel 1 Rjz wordt de jaarverslaggeving van onder meer ziekenhuizen ingericht overeenkomstig de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna: RvdJ). Op grond van die richtlijnen moeten de per balansdatum niet opgenomen vakantiedagen en opgebouwde vakantiegeldaanspraken als overlopende passiva in de balans worden opgenomen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft in verband met het kasstelsel de vakantierechtuitkeringen aan haar personeel steeds over de periode juni (t-1) tot en met mei (t) als exploitatiekosten geboekt. De in een kalenderjaar over de periode juni tot en met december opgebouwde vakantiegeldaanspraken werden niet in de balans van dat jaar opgenomen, maar werden aangemerkt als “niet uit de balans blijkende verplichting”.
- In 1987 heeft bij appellante in verband met de invoering van het budgetstelsel verrekening plaatsgevonden van een positief saldo van fl. 545.328,-.
- Appellante heeft zich in 2000 tot verweerder gewend met het verzoek in haar tarieven compensatie te geven voor het feit dat haar vermogenspositie als gevolg van de nieuwe regelgeving inzake de jaarverslaggeving verslechtert. Zij stelt zich op het standpunt dat deze nieuwe regelgeving in combinatie met de invoering van het budgetstelsel meebrengt dat in haar tarieven over het prebudgetjaar 1982 slechts vijf maanden vakantiegeld zijn vergoed, zodat zij nog recht heeft op een verliescompensatie voor de overige zeven maanden.
- Bij brief van 23 januari 2001 heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij geen verliescompensatie krijgt, maar dat zij wel een vordering met betrekking tot zeven maanden vakantiegeld aan de activazijde op de balans kan opnemen.
- Bij brief van 20 maart 2002 heeft appellante aan verweerder meegedeeld dat haar accountant geen goedkeuring geeft aan het opnemen van een vordering op de balans als door verweerder voorgesteld en heeft zij verzocht bij de vaststelling van haar tarieven rekening te houden met een extra te vergoeden bedrag van fl. 766.877,-.
- Bij besluit van 6 mei 2002 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
- Tegen dat besluit heeft appellante bij brief van 12 juni 2002, aangevuld bij brief van 6 september 2002, bezwaar gemaakt.
- Op 5 december 2002 is appellante naar aanleiding van haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.