4. De beoordeling van het beroep van K
4.1 Het beroep van K strekt ten betoge dat de raad van tucht ten onrechte niet aannemelijk heeft geoordeeld dat RA opzettelijk ten nadele van K heeft gehandeld en dat de raad de klacht derhalve ten onrechte gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard.
4.2 Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft K onder meer aangevoerd dat de ter zitting van de raad van tucht door RA gegeven verklaring voor het feit dat in het rapport van 16 december 1999 van RA meerdere malen is vermeld dat de beleggingsportefeuille van K mede bestond uit duizend aandelen S, terwijl in werkelijkheid slechts één aandeel in dit fonds werd gehouden, aantoonbaar onjuist is. Volgens de verklaring van RA zou "1,000" abusievelijk zijn aangezien voor "1.000". Deze verklaring valt volgens K niet te rijmen met het feit dat alle posities op de portefeuilleoverzichten werden vermeld tot vijf cijfers achter de komma nauwkeurig, in het geval van S dus "1,00000". Het is onmogelijk deze vermelding abusievelijk aan te zien voor het getal 1.000, aldus K.
4.2.1 Naar het oordeel van het College heeft K terecht aangevoerd dat de door RA gegeven verklaring voor de onjuiste vermelding van het aantal aandelen S in het rapport van 16 december 1999 niet aannemelijk is. De stelling van K dat in rekeningoverzichten alle posities tot vijf decimalen achter de komma nauwkeurig worden weergegeven, is door RA niet weersproken. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het verweer van RA op dit punt feitelijke grondslag mist. Dat de vermelding "1,00000" abusievelijk wordt aangezien voor "1.000" acht het College evenmin als K aannemelijk, te minder dat dit tot vier keer toe zou zijn gebeurd, namelijk in de portefeuilleoverzichten per 30 juni 1998, 15 en 30 augustus 1998 en 15 september 1998. Het College stelt vast dat RA ook dit onderdeel van het betoog van K niet wezenlijk heeft weersproken. De niet nader onderbouwde stelling van RA dat niet relevant is of posities tot drie dan wel vijf decimalen achter de komma nauwkeurig worden weergegeven, kan gezien de strekking van het door RA ter zitting van de raad van tucht op dit punt gevoerde verweer niet worden gevolgd.
4.2.2 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het in de bestreden tuchtbeslissing vervatte oordeel dat K niet aannemelijk heeft gemaakt dat RA de fouten met betrekking tot de aandelen S opzettelijk heeft gemaakt met het oogmerk K te benadelen, ten onrechte mede is gebaseerd op het (impliciet) aannemelijk achten van de door RA ter zitting van de raad van tucht afgelegde verklaring. De hierop betrekking hebbende grief van K is derhalve terecht voorgedragen.
4.2.3 Dat RA tegenover de tuchtrechter een niet aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de met betrekking tot de aandelen S gemaakte fouten, impliceert evenwel niet zonder meer dat de desbetreffende fouten welbewust zijn gemaakt om K te benadelen. Het College acht in dit verband van belang dat niet is komen vast te staan dat de foutieve vermelding van het aantal aandelen S heeft plaatsgevonden op data waarop, zonder deze foutieve vermelding, aan het licht zou zijn gekomen dat sprake was van onderdekking. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat deze fouten tot gevolg hebben gehad dat uit het rapport niet blijkt dat op deze data of op data kort daarna sprake is geweest van onderdekking, kan hieruit zonder nadere aanwijzing met betrekking tot de intentie van RA niet worden afgeleid dat bij het maken van deze fouten het voornemen voorzat K te benadelen of dat deze fouten om een andere reden welbewust zijn gemaakt. Hoe tuchtwaardig op zichzelf ook, deze fouten kunnen een gevolg zijn geweest van slordigheid, vergissing of andere nalatigheid, niet zijnde opzet.
Gelet hierop leidt de doeltreffendheid van de in § 4.2 van deze uitspraak omschreven grief niet tot de slotsom dat het door de raad van tucht ongegrond verklaarde gedeelte van de klacht gegrond moet worden verklaard. In zoverre kan het beroep van K niet slagen.
4.2.4 Het College stelt vast dat de raad van tucht de onjuiste vermelding van het aantal aandelen S tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft geoordeeld en RA mede op grond hiervan de maatregel van schriftelijke waarschuwing heeft opgelegd. Zoals het College heeft overwogen in onder meer zijn uitspraak van 26 augustus 2003 (02/1535 en 02/1587; www.rechtspraak.nl, LJN AL8145), kan de klager ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, Wet RA geen beroep instellen tegen de gegrondverklaring van (onderdelen van) zijn klacht en de daaraan door de raad van tucht verbonden consequenties. Gelet hierop kan de doeltreffendheid van de in § 4.2 bedoelde grief van K, die als gezegd niet leidt tot de slotsom dat de raad van tucht de klacht ten onrechte gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard, geen aanleiding vormen de aan RA opgelegde maatregel te verzwaren.
4.3 Ten aanzien van de andere door K in de onderhavige tuchtprocedure aan de orde gestelde fout in het rapport van RA, het niet apart opnemen van de marginreservering, heeft K in beroep benadrukt dat het opnemen van deze reservering in een dergelijk rapport verplicht is en dat het opstellen van rapporten als het onderhavige behoort tot de dagelijkse werkzaamheden van P.
4.3.1 De verklaring van RA voor het niet in zijn rapport vermelden van de marginreservering, te weten dat dit is geschied om het rapport beter vergelijkbaar te maken met het rapport van de toenmalige raadsman van K, laat geen andere conclusie toe dan dat RA de marginreservering welbewust niet heeft vermeld in zijn rapport. Hieruit volgt dat de raad van tucht ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat RA in dit opzicht opzettelijk heeft gehandeld. Dat de opzet van RA gericht zou zijn op het benadelen van K, staat hiermee echter niet vast en is door K in beroep ook niet met kracht van argumenten betoogd. Ook in zoverre bestaat geen aanleiding het beroep van K gegrond te verklaren.
4.4 Verder heeft K naar voren gebracht het opmerkelijk te achten dat P alleen fouten maakt in haar voordeel. In dit verband heeft K mede gewezen op de tuchtzaak van een andere "gedupeerde belegger" tegen een accountant van P.
4.4.1 Indien de onderhavige tuchtzaak al zou (mogen en) moeten worden bezien in samenhang met de tuchtklacht die een andere "gedupeerde belegger" tegen een collega van RA heeft ingediend, kan zulks niet bijdragen tot het oordeel dat RA met opzet heeft gehandeld. Laatstbedoelde tuchtklacht heeft betrekking op een ander rapport, dat is opgesteld onder verantwoordelijkheid van een andere P-accountant dan RA. RA kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van een rapport waarmee hij geen bemoeienis heeft gehad. Ook overigens vormt de verwijzing naar meerbedoelde andere tuchtzaak geen aanleiding te veronderstellen dat RA met opzet heeft gehandeld.
4.4.2 De stelling van K dat RA alleen fouten in het voordeel van P heeft gemaakt, vormt evenmin afdoende bewijs van opzet. Dit wordt niet anders indien de door K aangedragen argumenten in onderlinge samenhang worden bezien.
4.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep van K moet worden verworpen. Dienovereenkomstig zal worden beslist.
Na te melden beslissing op het beroep van K rust op titel II Wet RA.