7. De beoordeling van het geschil
Ter beoordeling van het College staat of rechtens juist is het in de aangevallen uitspraak van 24 maart 2004 uitgesproken oordeel dat (het besluit tot handhaving in bezwaar van) de last onder dwangsom geen stand kan houden. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
OPTA is ingevolge artikel 15.1, eerste en derde lid en artikel 15.2, tweede lid, Tw ter bevordering van naleving van artikel 4.10 Tw en artikel 6 van het Besluit bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang brengt op grond van het bepaalde in artikel 5:32, eerste lid, Awb, de bevoegdheid mee om in plaats daarvan de overtreder een last onder dwangsom op te leggen.
Voor het antwoord op de vraag of KPN handelt in strijd met de op haar rustende wettelijke verplichting tot het verschaffen van nummerportabiliteit en of zij op deze grond kan worden aangemerkt als overtreder in de zin van artikel 5:32 Awb is bepalend wat precies de reikwijdte van artikel 6 van het Besluit juncto artikel 4.10, eerste lid, onder a, Tw is.
Ingevolge artikel 6 van het op artikel 4.10 Tw berustende Besluit rust met ingang van 1 januari 1999 op de aanbieder van een mobiele openbare telefoondienst de verplichting om de afnemer van zijn dienst de mogelijkheid te bieden het bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken, indien hij ervoor kiest deze dienst van een andere aanbieder van een mobiele openbare telefoondienst af te nemen. Het College stelt vast dat in deze bepaling een concrete opdracht met betrekking tot het tijdstip waarop nummerportering moet zijn gerealiseerd, ontbreekt.
Ook indien artikel 6 van het Besluit wordt gelezen in samenhang met artikel 4.10 Tw, wordt niet meer voorgeschreven dan dat nummerportering moet worden mogelijk gemaakt indien de afnemer er “bij beëindiging van de overeenkomst” voor kiest van aanbieder te wisselen.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt de tussenvoeging van de woorden “bij beëindiging van de overeenkomst” tot bepaling van het moment waarop de eindgebruiker zijn keuze voor nummerbehoud moet kenbaar maken aan de aanbieder die hij zal verlaten.
Hoewel de exacte betekenis van bedoelde tussenvoeging niet ondubbelzinnig valt vast te stellen, vindt het College in de tekst van de bepaling noch in de ontstaansgeschiedenis ervan een aanwijzing dat hieraan de ruime betekenis toekomt die OPTA er thans aan gehecht wil zien. Hiertoe is van belang dat ook OPTA blijkens de oplegging van dwangsommen aan aanbieders in december 1999 dezelfde wetsbepalingen voorheen aldus heeft uitgelegd, dat wél betekenis toekomt aan de contractuele relatie tussen partijen, door in de last te vermelden dat de feitelijke portering dient plaats te vinden op de met de eindgebruiker overeengekomen, en zo nodig aan het ‘porting request answer’ aangepaste, datum van portering. Ook in de overwegingen van de beslissingen op bezwaar d.d. 6 juli 2000 naar aanleiding van laatstbedoelde dwangsomopleggingen heeft OPTA aangegeven dat tijdige en correcte portering overeenkomstig de wettelijke bepalingen inhoudt dat de portering uiterlijk op de met de eindgebruiker overeengekomen datum van portering dient te zijn gerealiseerd. In de overwegingen wordt tevens – onder verwijzing naar een brief van OPTA van 11 februari 1999 – aangegeven dat een in behandeling genomen porterings-verzoek binnen een redelijke termijn wordt gehonoreerd "mits de contractuele relatie tussen de eindgebruiker en zijn oude aanbieder dit niet in de weg staat".
Blijkens haar op 27 juni 2001 gepubliceerde en met ingang van 1 oktober 2001 in werking getreden Beleidsregels 2001 heeft OPTA evenvermelde dwangsomopleggingen weliswaar ingetrokken, maar dit geschiedde enkel omdat deze de handhaving niet langer dienden. Ook in de Beleidsregels 2001 is OPTA de in de last neergelegde norm blijven beschouwen als de enige en juiste uitleg van de wettelijke verplichting.
Met de op 7 juli 2003 gepubliceerde Aangepaste beleidsregels geeft OPTA evenwel een nieuwe uitleg aan het begrip nummerportabiliteit, die inhoudt dat voor de aanbieder van een mobiele telecommunicatiedienst uit de betrokken wetsbepalingen een verdergaande verplichting met betrekking tot het tijdstip van effectuering van het porteringsverzoek voortvloeit dan OPTA voorheen uit dezelfde bepalingen afleidde.
Het College ziet - evenals aanvankelijk OPTA - geen aanleiding aan te nemen dat artikel 6 van het Besluit juncto artikel 10.4 Tw een ruimere verplichting inhoudt dan die welke strikt genomen voortvloeit uit de redactie van deze bepalingen. Dit betekent dat een aanbieder die in bepaalde situaties nummerportering eerst mogelijk maakt na het verstrijken van de contracts-periode niet deswege kan worden aangemerkt als overtreder van bedoelde bepalingen.
Specifiek met betrekking tot de onderhavige zaak neemt het College daarenboven in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat KPN haar contractsvoorwaarden bewust zodanig heeft ingericht, dat deze nummerportering in de weg zouden staan.
Het College voegt aan het voorgaande nog toe dat de bevoegdheid tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de krachtens het eerste lid van artikel 4.10 Tw opgelegde verplichting tot het aanbieden van nummerportabiliteit, blijkens het negende lid van dit artikel, is voorbehouden aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. Naar het oordeel van het College ligt het, zo hieraan behoefte bestaat, op de weg van de ministeriële regelgever om, binnen de grenzen van de geldende regelgeving, die verplichting aan te scherpen.
Artikel 12, vijfde lid, van de Interconnectierichtlijn doet aan het voorgaande niet af. Nog daargelaten dat deze bepaling enkel ziet op behoud van nummers op het vaste openbare telefoonnetwerk, bevat zij geen voorschrift betreffende het moment waarop nummers geporteerd moeten kunnen worden.
Nu, gelet op het voorgaande, niet is komen vast te staan dat KPN in strijd heeft gehandeld met een op haar rustende verplichting inzake nummerportabiliteit en de grondslag voor het nemen van een handhavingsmaatregel dus ontbreekt, was OPTA niet bevoegd de dwangsom op te leggen.
De in hoger beroep aangevoerde grieven leiden dus niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, zodat deze uitspraak dient te worden bevestigd.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.