5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante in staat kan worden geacht om het aangevraagde project tot een goed einde te brengen, en op de daarmee samenhangende vraag of verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat de subsidieaanvraag moest worden afgewezen omdat onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het project. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat appellante fungeert als initiator en coördinator van windenergieprojecten. Als zodanig zorgt zij voor de benodigde vergunningen en trekt zij gelden aan, zowel via subsidies als via externe financiers. Zodra de benodigde vergunningen en middelen zijn verkregen wordt het project overgedragen. In dit geval is voorzien in overdracht aan Kubbeweg B.V., de feitelijke uitvoerder van het project. Het project vergt een investering van 3,5 miljoen euro. De subsidieaanvraag betreft een bedrag van € 680.670.
5.3 Met betrekking tot de grief van appellante dat verweerder ten onrechte de kwaliteit van haar organisatie in twijfel trekt, overweegt het College als volgt. Anders dan appellante meent heeft verweerder zijn oordeel niet uitsluitend gebaseerd op het feit dat de medewerkers van appellante niet worden betaald voor hun werk. Verweerder heeft een relatie gelegd tussen de organisatorische kwaliteit en de financiële draagkracht van appellante. Zij heeft ondanks een verzoek daartoe van verweerder geen inzicht gegeven in haar financiële situatie. Financiële jaarverslagen ontbreken; evenmin zijn er andere stukken overgelegd, die inzicht kunnen geven. Appellante heeft daarnaast niet aangegeven in welke mate en op welke wijze haar medewerkers zullen worden ingezet voor de verwezenlijking van het project.
5.4 Ten aanzien van appellantes grief over de complexiteit van de organisatiestructuur is het College van oordeel dat het op de weg van appellante had gelegen om verweerder vooraf duidelijkheid te verschaffen over haar voornemen om rechten en verplichtingen uit de subsidieverhouding met verweerder over te dragen, en daarbij aan te geven aan wie dat zou zijn, op welke wijze en op welk tijdstip dat zou gebeuren. Nu vooraf niet helder was wie het project zou uitvoeren, heeft verweerder op goede grond geoordeeld dat er twijfel bestaat over de haalbaarheid van het project.
5.5 Het College is op grond van de overwegingen in 5.3 en 5.4 van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat er gerede twijfel bestond over de vraag of appellante in organisatorisch opzicht in staat zou zijn om uitvoering te geven aan het project.
5.6 Met betrekking tot de vraag of het project ook in financiële zin haalbaar is, met name als het gaat om de onderbouwing van het eigen aandeel in de financiering overweegt het College als volgt. Appellante heeft noch bij de aanvraag noch in bezwaar stukken overgelegd waaruit blijkt dat een externe financier zal investeren in het project. De offertes die zijn gevoegd bij de aanvraag, noch de brieven van leveranciers die bij het bezwaarschrift zijn gevoegd zijn te beschouwen als garanties voor dergelijke investeringen. Ter zitting heeft appellante een brief getoond, waarin is vermeld dat GTI Solutions bereid is garant te staan voor een bedrag van fl. 175.000,-. Deze brief is echter noch bij het College, noch in de bezwaarschriftprocedure overgelegd. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat dit bedrag slechts een deel van het vereiste eigen aandeel in de financiering betreft is het College van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gerede twijfel bestond over de financiële haalbaarheid van het project.
5.7 Nu verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat de overwegingen in het bestreden besluit ter zake van het innoverend karakter van het project slechts zijn toegevoegd ter informatie en niet mede dragend zijn voor dit besluit, kan beoordeling van de grief van appellante tegen deze overwegingen achterwege blijven.
5.8 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht en op goede gronden beslist dat appellante op grond van het Besluit en de Uitvoeringsregeling niet in aanmerking komt voor subsidie.
5.9 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.10 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.