2. De grondslag van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 86, eerste lid, Gwd wordt uit het Diergezondheidsfonds aan de eigenaar een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd, indien:
a. dieren krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden gedood;
b. produkten of voorwerpen krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt;
c. maatregelen krachtens het bepaalde in artikel 22, tweede lid, onderdeel f en g, zijn toegepast.
In artikel 87 Gwd is - onder meer - bepaald dat, alvorens de dieren op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden gedood of producten en voorwerpen op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt, danwel producten en voorwerpen op grond van artikel 22, tweede lid, onderdeel f, worden vernietigd, de waarde daarvan wordt vastgesteld.
Krachtens artikel 88, tweede lid, Gwd geschiedt de in artikel 87 bedoelde waardevaststelling door een beëdigd deskundige, die wordt aangewezen door verweerder.
Ingevolge artikel 88, derde lid, Gwd, verzoekt verweerder, indien hij of de eigenaar of diens gemachtigde geen genoegen neemt met de waardevaststelling, de kantonrechter in het kanton waar de dieren, bedoeld in artikel 87, zijn gedood of de producten en voorwerpen, bedoeld in dat artikel, onschadelijk zijn gemaakt, drie beëdigde deskundigen te benoemen, waaronder de krachtens het tweede lid aangewezen deskundige.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Naar aanleiding van maatregelen als bedoeld in artikel 22 Gwd heeft op 3 april 2001 op het bedrijf van appellante conform artikel 87 Gwd een taxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren, van het voer en van de overige besmette of van besmetting verdachte producten. Appellante heeft het formulier waarin de waardevaststelling is bepaald onder voorbehoud voor akkoord getekend.
- Bij besluit van 14 juni 2001 heeft verweerder op grond van artikel 86 Gwd een tegemoetkoming vastgesteld van
fl. 133.568,32.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 juni 2001 bezwaar gemaakt, waarbij is aangegeven dat appellante zich niet kan verenigen met de taxatie. Bij brieven van 30 augustus 2001 en 24 oktober 2001 heeft appellante verweerder gewezen op het ingediende bezwaarschrift en gevraagd te berichten op welke wijze de hertaxatie zal plaatsvinden.
- Bij brief van 24 september 2002 heeft appellante de gronden van haar bezwaar aangevuld.
- Op 1 oktober 2002 is appellante omtrent haar bezwaarschrift gehoord. Daarbij heeft appellante te kennen heeft gegeven akkoord te gaan met een hertaxatie.
- Op 30 september 2003 heeft op het bedrijf van appellante een hertaxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren, van het voer en van de overige besmette of van besmetting verdachte producten.
- Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft verweerder op grond van artikel 86 Gwd een tegemoetkoming in de schade vastgesteld van fl. 146.198,00. Daarbij is opgemerkt dat indien al eerder een bezwaarschrift tegen het besluit van 14 juni 2001 is ingediend, dit bezwaarschrift op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede wordt aangemerkt als bezwaarschrift tegen het nieuwe besluit.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 december 2003 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.