ECLI:NL:CBB:2004:AR6920
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning van zoogkoeienpremie en onderbenutting van premierechten in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies
In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij haar aanvraag voor zoogkoeienpremie werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellante op 1 december 2003, waarin zij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 19 november 2003. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bezwaar tegen een besluit van 20 juni 2002, waarin de aanvraag voor zoogkoeienpremie voor vier dieren werd afgewezen. De Minister stelde dat de dieren niet op het bedrijf van appellante waren aangehouden, wat een voorwaarde was voor het verkrijgen van de premie.
De zaak werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat op 26 november 2004 uitspraak deed. De appellante voerde aan dat de afwijzing van de premie onterecht was, omdat zij door omstandigheden rondom een gedwongen ontruiming van haar bedrijf in 1998 niet in staat was geweest om aan de voorwaarden te voldoen. Het College oordeelde echter dat de omstandigheden van de ontruiming niet als overmacht konden worden aangemerkt, en dat appellante in de jaren 2000 en 2001 niet aan de vereisten had voldaan om de premie te ontvangen.
Het College concludeerde dat appellante in 2001 slechts 4 van de 6,2 toegekende premierechten had benut, wat resulteerde in een onderbenutting van meer dan 10%. Hierdoor was de Minister verplicht om de niet benutte premierechten aan de nationale reserve over te dragen. De afwijzing van de aanvraag voor de zoogkoeienpremie werd eveneens bevestigd, omdat de dieren niet op een bedrijf werden gehouden dat aan de voorwaarden voldeed. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd.