5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ten aanzien van de brief van 3 juli 2003, waarin verweerder de bezwaren tegen het primaire besluit van 29 oktober 2002 opnieuw ongegrond heeft verklaard, overweegt het College als volgt.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het College stelt vast dat de brief van 3 juli 2003 slechts afwijkt van het bestreden besluit van 5 december 2002, doordat uitgebreider op de bezwaren van appellant is ingegaan naar aanleiding van hetgeen tijdens de hoorzitting en in het beroepschrift naar voren is gebracht. Verweerder heeft evenwel geen andere rechtsgevolgen in het leven willen roepen dan die reeds door het bestreden besluit van 5 december 2002 teweeg waren gebracht, zodat de brief als een loutere herhaling van dat besluit moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van het College is een herhaald besluit slechts een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door het eerdere besluit zijn teweeg gebracht. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Derhalve is evenmin sprake van een situatie als bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:19 Awb en is het onderhavige beroep dan ook uitsluitend gericht tegen het besluit van 5 december 2002.
5.2 Appellant is voorafgaand aan het bestreden besluit niet gehoord, klaarblijkelijk omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en derhalve op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen kon worden afgezien. Reeds uit de omstandigheid dat verweerder na het nemen van het bestreden besluit appellant alsnog heeft gehoord en hem in de gelegenheid heeft gesteld aanvullende bescheiden in te dienen, kan naar het oordeel van het College worden geconcludeerd dat niet uit het bezwaar zelf al aanstonds kon blijken dat het ongegrond was. Voorts blijkt uit de brief van 3 juli 2003 dat verweerder op grond van hetgeen ter hoorzitting en in het beroepschrift is aangevoerd nader onderzoek heeft ingesteld en een nadere motivering heeft gegeven voor de afwijzing van de bezwaren, zodat het er tevens voor moet worden gehouden dat de beslissing op het bezwaar onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een draagkrachtige motivering ontbeert. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 7:3, aanhef en onder b, 3:2 en 7:12, eerste lid, Awb.
5.3 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het College ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en overweegt daartoe als volgt.
5.4 Anders dan appellant veronderstelt, is de premie voor de twee betrokken runderen blijkens het besluit van 29 mei 2002 niet op grond van code 9 (te laat aangevraagd, te laat afgemeld, of andere redenen), maar op grond van code 1 (te late melding mutatie gegevens aan het I&R-systeem) teruggevorderd. Het I&R-register is bij beschikking van 13 juli 1999 door de Europese Commissie met ingang van 1 oktober 1999 erkend als volledig operationeel gegevensbestand als bedoeld in artikel 3, onder b, van de Verordening (EG) nr. 820/97. Ter zitting heeft appellant erkend dat hij niet kan bewijzen dat de aanvoer van de betreffende runderen al eerder dan op de in het I&R-register vermelde datum van 23 augustus 2002 is gemeld. Voorts heeft appellant evenmin aannemelijk kunnen maken dat het I&R-systeem op dit punt heeft gefaald. In dit verband acht het College het van belang dat ter zitting is gebleken dat appellant de – naar hij stelt – door hem reeds in mei 2000 gedane melding aan het I&R-register van de aanvoer van de runderen met ID-codes NL 2191303383 en NL 190933029 telefonisch heeft gedaan, maar dat hij toen geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om telefonisch te controleren of de melding goed was doorgekomen. Onder deze omstandigheden, en nu appellant zich door het tekenen van de deelnamemelding voor de slachtpremieregeling akkoord heeft verklaard met het gebruik van de gegevens uit het I&R-register, is de premie voor de runderen naar het oordeel van het College terecht teruggevorderd. De eerst in beroep aangevoerde klacht dat in het besluit van 29 oktober 2001 ten onrechte voor één rund de premie is gekort met 25% kan niet leiden tot een ander oordeel, aangezien noch het bestreden besluit, noch het primaire besluit van 29 mei 2002 op deze korting en dit rund betrekking hebben. Appellant heeft de mogelijkheid gehad tegen het besluit van 29 oktober 2001 bezwaar te maken, maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.
5.5 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, zijnde de reis- en verblijfkosten ten behoeve van de behandeling van het beroep, die in het onderhavige geval zowel de op 1 mei 2003 te Deventer gehouden hoorzitting als de op 22 september 2004 te Den Haag gehouden zitting van het College omvat. De kosten in verband met de behandeling van het bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb slechts kunnen worden vergoed indien een belanghebbende daartoe een verzoek heeft gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist, en het bestreden besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan geen van deze eisen is in dit geval voldaan. Tot slot komen de activiteiten van de gemachtigde niet voor vergoeding in aanmerking nu niet is gebleken dat de gemachtigde wegens een bijzondere deskundigheid in het geschil is betrokken en haar activiteiten geen verband houden met het opstellen van een deskundigenrapport. Evenmin kan zij geacht worden beroepsmatig rechtsbijstand te hebben verleend.