5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant betoogt dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door jarenlang voor perceel 1 akkerbouwsubsidie toe te kennen en vervolgens plotseling daarmee te stoppen, omdat het perceel niet aan de definitie akkerland zou voldoen op basis van satellietbeelden. Het College volgt appellant niet in dat betoog en overweegt hiertoe als volgt.
Dat verweerder in de voorafgaande jaren minder fijnmazig heeft gecontroleerd en het perceel met volgnummer 1 op grond van door appellant verstrekte informatie steeds volledig heeft aangemerkt als akkerland en mede op die grond die eerdere aanvragen van appellant heeft gehonoreerd, er niet aan in de weg staat dat verweerder de aanvraag van appellant voor 2002 toetst aan controlegegevens als bedoelde satellietbeelden, die inmiddels te zijner beschikking zijn gekomen. Evenmin beletten die omstandigheden verweerder bij de beslissing op die aanvraag voor 2002 op grondslag van deze gegevens terug te komen van zijn conclusie in voorgaande jaren, dat het als zodanig door appellant opgegeven perceel voldoet aan de definitie van akkerland, met dien verstande dat appellant in bezwaar de gelegenheid moet worden geboden om kennis te nemen van de in kleur weergegeven satellietbeelden en de uitleg van GeoRas, en om aannemelijk te maken dat het perceel waarop bedoelde satellietbeelden betrekking hebben, wel degelijk als akkerland is gebruikt in de referentiejaren 1987-1991.
5.2 Appellant heeft in algemene zin gesteld dat de door verweerder gebruikte satellietbeelden hem niet duidelijk zijn.
Deze grief kan appellant naar het oordeel van het College niet baten, nu verweerder gelegenheid aan appellant heeft geboden ter zake van zijn bezwaar te worden gehoord, bij welke gelegenheid appellant kennis had kunnen nemen van de uitleg van GeoRas bij de in kleur weer te geven satellietbeelden.
Ook overigens biedt hetgeen door appellante is aangevoerd, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen afgaan op de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de opnamen en de daaraan door GeoRas gegeven geofysische uitleg.
5.3 Ter beoordeling staat derhalve of verweerder niettegenstaande de aanwijzingen die aan de satellietopnames kunnen worden ontleend, perceel 1 voor akkerbouwsubsidie in aanmerking had moeten laten komen.
Dat perceel 1 in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 niet in gebruik is geweest als akkerland, is niet weersproken. Ter zitting heeft appellant immers verklaard dat hij het huidige perceel 1 pas in 1994, toen hij een tot die tijd met maïs bebouwd gepacht perceel wegens beëindiging van de pacht niet langer kon gebruiken, met maïs is gaan bebouwen. Op de ter zitting gestelde vraag op welke wijze het huidig perceel 1 in de jaren tussen 1984 en 1994 in gebruik is geweest heeft appellant geantwoord dat het in die periode grasland is geweest.
De conclusie is derhalve dat verweerder terecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat perceel 1 niet voldoet aan de definitie van akkerland, bepaald bij artikel 1, onder l, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
5.4 Bepalend in het stelsel van Verordening (EG) nr. 1251/1999 en de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is het gebruik dat van elk van de opgegeven percelen afzonderlijk in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 is gemaakt, en niet de totale oppervlakte die de aanvrager in die referentiejaren voor akkerbouw heeft gebruikt.
Het kan appellant derhalve niet baten dat, naar hij heeft aangevoerd, hij sinds lang en met name ook in de referentiejaren minimaal 5.5 hectare maïs heeft verbouwd.
Appellants goede trouw, die niet in geding is, en zijn leeftijd bieden geen rechtvaardiging van dit stelsel af te wijken.
Toestemming om percelen akkerland te vervangen door perceel 1, heeft appellant niet gevraagd. Reeds daarom - nog daargelaten dat beëindiging van pacht geen in artikel 4, derde lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen bepaalde omstandigheid is - heeft verweerder vervanging van akkerland door perceel 1 onder toepassing van die bepaling buiten beschouwing kunnen laten.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.