5. De beoordeling van het geschil
5.1 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep overweegt het College als volgt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit van 16 juli 2003 op dezelfde dag is verzonden. Hij heeft daartoe een kopie overgelegd van het door hem van iedere bezwaarprocedure bijgehouden verslagsysteem. Uit dit systeem- dat geen rubriek bevat waarachter de verzenddatum van brieven en besluiten kan worden genoteerd- kan het College niet eenduidig en niet voor twijfel vatbaar afleiden dat de verzending van het, overigens juist geadresseerde, besluit inderdaad op 16 juli 2003 heeft plaatsgevonden. Nu niet vast staat op welke datum het besluit verzonden is, valt niet uit te sluiten dat het besluit uiteindelijk pas bij brief van 16 september 2003 aan appellante is toegezonden. Onder deze omstandigheden ziet het College geen aanleiding tot niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding van het beroep over te gaan; het beroep is daarom ontvankelijk.
5.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit, inhoudende dat de aanvragen slachtpremie voor het jaar 2001 van appellante dienen te worden afgewezen, primair ten grondslag gelegd dat appellante geen zelfstandig producent in de zin van de artikelen 1.1 en 2.3, eerste lid, van de Regeling is. Daarnaast meent verweerder dat appellante- ook indien zij wel als zelfstandig producent zou kunnen worden aangemerkt- toch geen slachtpremie over het jaar 2001 kan worden toegekend, omdat haar aanvragen voor slachtpremie werden gedaan voordat zij zich per 20 december 2001 als deelnemer aan de slachtpremieregeling had aangemeld.
5.3 Met betrekking tot deze tweede weigeringsgrond overweegt het College als volgt.
Het College stelt vast dat in artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling bepaald is dat de deelnamemelding door verweerder moet zijn ontvangen voordat een producent aanspraak kan maken op slachtpremie. Het College is van oordeel dat verweerder niet het recht ontzegd kan worden om ten aanzien van producenten die voor het eerst van de slachtpremieregeling gebruik wensen te maken, zoals appellante, aan strikte toepassing van deze bepaling vast te houden teneinde eenduidig vast te kunnen stellen wie en vanaf welk moment als deelnemer kan worden aangemerkt. Aldus wordt de controleerbaarheid en beheersbaarheid van deze premiemogelijkheid vergroot.
5.4 Appellantes mededeling ter zitting dat zij van oordeel is dat het lidmaatschap van de IKB voldoende is om voor slachtpremie in aanmerking te kunnen komen miskent dat artikel 2.4b van de Regeling een andere eis stelt, die geen ruimte laat voor twijfel. De conclusie kan daarom slechts zijn dat appellante zich, voordat aanvragen voor slachtpremie werden ingediend, niet voldoende op de hoogte heeft gesteld van de Regeling en de daarin gestelde voorwaarden. Onbekendheid met de Regeling dient voor haar risico te komen.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder reeds vanwege het ontbreken van een deelnamemelding vooraf geen slachtpremie over het jaar 2001 kon toekennen. Reeds om deze reden is het beroep ongegrond en kan in het midden blijven of verweerder op goede gronden appellante niet heeft aangemerkt als zelfstandig producent in de zin van de Regeling.
5.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.