5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit artikel 3, tweede lid, van het Besluit vloeit voort dat slechts subsidie kan worden verleend in kosten die noodzakelijk zijn voor een vermindering van de uitstoot van een broeikasgas. Naar het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 mei 2002, AWB 00/252 en 00/2523 (Omya Beheer B.V.), brengt deze bepaling mee dat op grond van het Besluit slechts aanspraak op subsidie kan bestaan, indien in vergelijking met de referentiesituatie sprake is van extra investeringen in een CO2- reductieproject, die omwille van het milieu worden gedaan. Terecht zijn de adviescommissie en verweerder dus nagegaan of van zulke investeringen sprake is.
5.2 Met de adviescommissie stelt verweerder zich, kort gezegd, op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van extra investeringen, aangezien de bij de voorgestane wijze van verkrijging van CO2 te maken investeringskosten niet de kosten te boven gaan die gewoonlijk worden gemaakt om deze grondstof te verkrijgen. Appellante bestrijdt dit en voert hiertoe aan dat de omvang van laatstbedoelde kosten door verweerder verkeerd wordt berekend.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de gewoonlijk te maken kosten in dit geval de kosten zijn, die Micro Chemie zou moeten maken om op alternatieve wijze CO2 te verkrijgen. Binnen het kader van de gangbare praktijk zou dit, aldus appellante zelf, op twee manieren kunnen geschieden: hetzij door inkoop van CO2 bij de - inmiddels beëindigde - productiefaciliteit van Kemira Agri, hetzij door zelf tot de productie van CO2 over te gaan in bedoelde productiefaciliteit.
Het standpunt van verweerder komt erop neer, dat de kosten die Micro Chemie moet maken om de CO2 te verkrijgen van appellante, te transporteren en in haar eigen bedrijf inzetbaar te maken voor de productie van ureum, niet meer bedragen dan de kosten die gemaakt zouden moeten worden voor elk van beide evenvermelde alternatieve manieren om aan CO2 te komen. Naar het oordeel van het College betrekt verweerder dit standpunt met recht. Het College overweegt hiertoe als volgt.
Vast staat dat de productiefaciliteit van Kemira Agri in de nabij Micro Chemie gelegen vestiging is beëindigd. Waar appellante ervan uitgaat dat in de referentiesituatie desalniettemin door deze productiefaciliteit CO2 als grondstof aan Micro Chemie geleverd zou worden, kan verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de kosten, gemoeid met het weer ingebruiknemen van deze faciliteit voor het bepalen van de referentiesituatie mede in ogenschouw moeten worden genomen. Verweerder heeft gerechtvaardigd de stelling kunnen betrekken dat, zolang op grond van door appellante als aanvrager van de subsidie aan te dragen argumenten het tegendeel niet blijkt, niet vaststaat dat met inachtneming van bedoelde kosten van ingebruikname de referentiesituatie goedkoper is dan de met de beoogde investering te bereiken situatie. Overtuigende argumenten als vorenbedoeld waren blijkens de gedingstukken door appellante ten tijde van het bestreden besluit niet aangedragen. Dat, naar in beroep wordt gesteld, een ammoniakfabriek op afzienbare termijn winstgevend kan worden geëxploiteerd, zodat het weer in gebruik nemen van de faciliteit van Kemira Agri geen voor de referentiesituatie in aanmerking te nemen kostenpost zou opleveren, heeft verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet behoeven aan te nemen. Hiertoe overweegt het College, met verweerder, in het bijzonder dat appellante in haar projectomschrijving heeft vermeld dat ammoniakproductie in Nederland niet meer rendabel kan plaatsvinden. De ter zitting betrokken stelling dat hiermee slechts bedoeld was te betogen dat de productie voor Kemira Agri niet langer rendabel in Nederland kon plaatsvinden, komt - gelet op de algemene formulering van bedoelde passage - weinig geloofwaardig over.
5.3 Op grond van de gedingstukken moet worden geoordeeld dat appellante ten tijde van het bestreden besluit voldoende gelegenheid heeft gehad om op het punt dat partijen verdeeld houdt haar standpunt te verwoorden. De beschikbare gegevens rechtvaardigen voorts niet de conclusie dat verweerder tekort zou zijn geschoten in het zijnerzijds vergaren van kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Van strijd met artikel 3:2 Awb is dan ook geen sprake.
5.4 Gezien het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit terecht geoordeeld dat ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Besluit geen sprake is van kosten waarvoor subsidie kan worden verleend. Deze omstandigheid rechtvaardigt dat verweerder bij het bestreden besluit zijn weigering subsidie te verlenen heeft gehandhaafd. De motivering waarop het bestreden besluit berust is dus deugdelijk, zodat van strijd met artikel 3:46 Awb evenmin sprake is.
5.5 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten van de wederpartij.