ECLI:NL:CBB:2004:AR3080
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.A. Fierstra
- A. Bruining
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Meststoffenwet en de hardheidsregeling voor pluimveerechten
In deze zaak heeft de besloten vennootschap A Pluimveebedrijf B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep betreft de afwijzing van een verzoek om in aanmerking te komen voor hardheidsgeval 1 onder de Meststoffenwet, specifiek met betrekking tot pluimveerechten. De appellante had eerder een milieuvergunning aangevraagd en verkregen, maar deze was in 1998 door de Raad van State vernietigd. De Minister had in 2003 het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard, omdat de milieuvergunning niet was verleend in de relevante periode van 1 januari 1994 tot 6 november 1998.
De procedure begon met een brief van appellante op 10 november 2003, waarin zij haar beroep tegen het besluit van de Minister indiende. De Minister had in zijn besluit gesteld dat de milieuvergunning die aan appellante was verleend, niet voldeed aan de voorwaarden voor de hardheidsregeling, omdat deze niet was verleend in de relevante periode. Tijdens de zitting op 13 juli 2004 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellante voerde aan dat de Minister ten onrechte geen rekening hield met de omstandigheden waaronder de milieuvergunning was verkregen en dat de uitbreiding van het aantal leghennen meer dan 10% had kunnen bedragen indien de vergunning niet was vernietigd.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister terecht had besloten dat appellante niet in aanmerking kwam voor de hardheidsregeling. Het College stelde vast dat de milieuvergunning die in 1994 was verleend, was vernietigd en dat de aanvraag voor een nieuwe vergunning pas na de relevante periode was ingediend. De wetgever had expliciet criteria vastgesteld voor de toepassing van de hardheidsregeling, en het College concludeerde dat appellante niet voldeed aan deze criteria. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.