5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat zij - met partijen - de brieven van appellante van 22 januari 2003 en 5 februari 2003 opvat als beide gericht tegen het besluit van verweerder van 31 december 2002 tot vaststelling van de subsidie voor het project "Procesintegratie tools-technische ontwikkelingen en beleid". Het bestreden besluit behelst een beslissing op dit met beide brieven tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar.
5.2 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de aan appellante verleende subsidie heeft vastgesteld conform de gegevens die appellante bij haar aanvraag om subsidievaststelling had ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er bij de beslissing op bezwaar geen ruimte bestaat voor wijziging van het besluit tot vaststelling van de subsidie op grond van bescheiden die niet bij de aan het vaststellingsbesluit ten grondslag liggende aanvraag zijn overgelegd.
5.3 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op het bepaalde in artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, waarin - in de optiek van verweerder - een limitatief aantal gevallen is opgesomd waarin een bestuursorgaan een subsidievaststelling kan intrekken. Nu de situatie van appellante niet onder één van de in artikel 4:49 van de Awb opgesomde gevallen kan worden gebracht, meent verweerder niet tot wijziging van het besluit tot vaststelling te kunnen overgaan.
5.4 Het College kan deze zienswijze van verweerder niet volgen en overweegt hiertoe dat artikel 4:49 van de Awb de subsidieverlener de bevoegdheid geeft om in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden ambtshalve - althans anders dan op verzoek van de subsidie-ontvanger - een reeds vastgestelde subsidie ten nadele van de subsidie-ontvanger te wijzigen of in te trekken. Niet valt in te zien dat het artikel de bevoegdheid van de subsidieverlener om bij de beslissing op het tegen een subsidievaststelling gemaakte bezwaar de vastgestelde subsidie ten voordele van de subsidie-ontvanger te wijzigen, beperkt.
Het College is ook overigens geen wettelijk voorschrift bekend dat de bevoegdheid van verweerder om in een geval als hier aan de orde bij de beslissing op bezwaar de subsidievaststelling ten gunste van de subsidie-ontvanger te wijzigen, op enigerlei wijze aantast.
5.5 Voorts overtuigt het betoog van verweerder dat een besluit tot vaststelling van een subsidie niet - meer - kan worden gewijzigd, omdat een project inhoudelijk en financieel wordt afgesloten zodra een besluit tot vaststelling van een subsidie is genomen en verweerder vanaf dat moment geen beheer meer over de gereserveerde gelden heeft, het College niet. Ter zitting is namens verweerder immers aangegeven dat, ingeval een rechtsmiddel tegen een besluit tot vaststelling van een subsidie gegrond wordt verklaard, het eventueel alsnog te betalen subsidiebedrag uit de middelen van verweerders ministerie wordt voldaan.
5.6 Met betrekking tot het betoog van verweerder, ter zitting, dat toewijzing van het verzoek van appellante in elk geval zou afstuiten op het feit dat ingevolge het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit als - subsidiabele - projectkosten uitsluitend in aanmerking worden genomen de in dit artikel opgesomde rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidie-ontvanger in de bij de subsidieverlening vermelde periode gemaakte en betaalde kosten, overweegt het College nog het volgende.
Het College heeft, op grond van hetgeen ter zitting door partijen is verklaard, vastgesteld dat appellante ten tijde van die verklaring ter zitting, de door haar na bekendmaking van het besluit tot vaststelling van de subsidie ontvangen factuur van onderaannemer TU/Interduct (nog) niet had betaald, en dat derhalve niet is voldaan aan de voorwaarde, vervat in verweerders nader besluit van 11 oktober 2002, te weten dat de periode waarbinnen de projectkosten moeten worden gemaakt en betaald loopt tot 15 januari 2003.
Gelet op het bepaalde in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb leidt deze enkele constatering niet zonder meer tot de conclusie dat eventueel na 15 januari 2003 betaalde kosten niet in de vaststelling van de subsidie kunnen worden begrepen. Het gaat hier immers om een bevoegdheid van verweerder, waarvan hij mede aan de hand van een afweging van de betrokken belangen al dan niet gebruik kan maken. Niet staat vast derhalve dat verweerder geen andere beslissing kan nemen dan de bezwaren van appellante op de laatstbedoelde, door verweerder ter zitting aangevoerde grond, af te wijzen. Verweerder zal derhalve opnieuw op de bezwaren van appellante moeten beslissen.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit niet voldoet aan het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde vereiste dat een beslissing op bezwaar berust op een deugdelijke motivering. In verband hiermee zal het beroep van appellante gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd, met bepaling dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
5.8 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Er is geen sprake van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.