6. De beoordeling van de hoger beroepen
6.1 Ter beoordeling van het College staat of het in de aangevallen rechtbankuitspraak gegeven oordeel over de rechtmatigheid van (de handhaving van) de aanwijzing van KPN als amm-partij op een aantal relevante markten voor huurlijnen rechtens juist is. Het gaat hierbij niet om de vraag of in het licht van de huidige marktverhoudingen en naar huidig recht al dan niet aan de aanwijzing van KPN moet worden vastgehouden, maar bezien moet worden of OPTA destijds, gezien de toenmalige feitelijke situatie en het toen geldende recht, terecht en op goede gronden tot (handhaving van) zijn aanwijzingsbesluit is gekomen. Dit betekent dat de thans vigerende Europese regelgeving inzake telecommunicatie, die op 13 maart 2003 nog niet in Nederlandse wetgeving was of moest zijn geïmplementeerd, bij de beoordeling van de hoger beroepen in beginsel buiten beschouwing moet blijven. Dit geldt ook voor de Tw 2004. Het te hanteren toetsingskader impliceert voorts dat de door KPN overgelegde gegevens en aangedragen argumenten met betrekking tot de actuele feitelijke situatie op de Nederlandse markt voor huurlijnen, wat daarvan ook zij, niet kunnen leiden tot de slotsom dat de aanwijzing destijds rechtens onjuist was.
6.2 Het College zal allereerst ingaan op de grieven die specifiek betrekking hebben op de aanwijzing van KPN als amm-partij op de markt PVC nationaal. De meest verstrekkende grief in dit verband is de in § 5.1 van deze uitspraak weergegeven grief van KPN met betrekking tot het begrip transparante transmissiecapaciteit.
6.2.1 Het begrip transparante transmissiecapaciteit, een element van de in artikel 1.1, aanhef en onder i, Tw 1998 opgenomen definitie van het begrip huurlijn, is overgenomen uit - en te beschouwen als implementatie van - artikel 2, tweede lid, van de Huurlijnenrichtlijn. Ook in de in bijlage I, deel 2, van de Interconnectierichtlijn gegeven omschrijving van de huurlijnendienst wordt het begrip transparante transmissiecapaciteit gehanteerd. Bij de uitleg van dit begrip als element van de in artikel 1.1, aanhef en onder i, Tw 1998 gegeven omschrijving komt naar het oordeel van het College dan ook groot gewicht toe aan het bepaalde in de Huurlijnenrichtlijn en de Interconnectierichtlijn.
In genoemde richtlijnen is het begrip transparante transmissiecapaciteit niet nader omschreven of toegelicht.
Het College onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bepaalde in de Huurlijnenrichtlijn geen steun biedt aan het standpunt van KPN. Zo kan uit artikel 7 van deze richtlijn worden afgeleid dat diensten met uiteenlopende technische karakteristieken in de visie van de communautaire wetgever onder het begrip huurlijnen kunnen vallen. Dit vindt bevestiging in punt 13 van de preambule van de Huurlijnenrichtlijn, waar onder meer is overwogen dat ook andere huurlijnen naast de geharmoniseerde reeks zullen worden aangeboden. Ook overigens ziet het College geen grond voor het oordeel dat slechts diensten met de in bijlage II of III van de Huurlijnenrichtlijn of (andere) door ETSI of ITU vastgestelde technische karakteristieken als huurlijn zouden kunnen worden aangemerkt. Uit punt 12 van de preambule van de Huurlijnenrichtlijn kan naar het oordeel van het College worden afgeleid dat de communautaire wetgever een huurlijnenbegrip voor ogen heeft gestaan dat ruimte laat voor technologische ontwikkelingen. Dit vormt een aanwijzing dat het begrip huurlijn niet te beperkt moet worden opgevat, meer in het bijzonder dat het niet zonder meer samenvalt met diensten met vastomlijnde technische karakteristieken. Zo ook kan de door KPN voorgestane uitleg van het begrip huurlijn, inhoudende dat een PVC slechts een huurlijn is indien de PVC wat betreft de transmissiekarakteristieken niet te onderscheiden is van een fysiek transmissiemedium, naar het oordeel van het College niet worden herleid tot de tekst of strekking van de Huurlijnenrichtlijn. KPN heeft ook niet aangegeven uit welke bepaling(en) van deze richtlijn, waaraan de in de Tw 1998 neergelegde definitie van huurlijn als gezegd is ontleend, de juistheid van haar stelling zou blijken.
Het bepaalde in de Interconnectierichtlijn wijst naar het oordeel van het College niet in een andere richting. Blijkens bijlage I, deel 2, van deze richtlijn kunnen systemen die een flexibel gebruik van de brandbreedte van de huurlijnen mogelijk maken, met inbegrip van bepaalde routerings- en beheermogelijkheden, onder het begrip huurlijnendienst vallen. Deze omschrijving vormt naar het oordeel van het College eveneens een aanwijzing dat het begrip huurlijnen een open begrip is, dat niet te beperkt moet worden uitgelegd.
6.2.2 Ook overigens ziet het College in hetgeen KPN heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de door de rechtbank in navolging van OPTA gegeven uitleg van het begrip transparante transmissiecapaciteit en de daaraan verbonden conclusie, te weten dat PVC's over X.25, FrameRelay en ATM zijn aan te merken als huurlijnen in de zin van de Tw 1998, rechtens onjuist is te achten. De hierop betrekking hebbende grief van KPN faalt derhalve.
6.3 Het College komt vervolgens toe aan de beoordeling van de grief van OPTA die is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat OPTA ten onrechte heeft nagelaten een adequaat onderzoek in te stellen naar de differentiatie van de PVC-productmarkt. Meer in het bijzonder gaat het om de vragen of voldoende duidelijk is op welke typen PVC's de aanwijzing betrekking heeft en of X.25, FrameRelay en ATM onderling voldoende substitueerbaar zijn om te kunnen spreken van één markt voor PVC's.
6.3.1 Het College is met de rechtbank van oordeel dat het op de weg van OPTA had gelegen, in de aanwijzingsbesluiten expliciet te vermelden op welke typen PVC's de aanwijzing betrekking heeft. De enkele omstandigheid dat de verschillende aanbieders van huurlijnen vragen zijn gesteld over specifieke soorten PVC's, impliceert niet zonder meer dat duidelijk is dat het aanwijzingsbesluit uitsluitend op deze typen PVC's betrekking heeft. Ter zitting van het College is van de zijde van OPTA desgevraagd verklaard dat de aanwijzingsbesluiten, mede gezien de toenmalige stand van de techniek, betrekking hebben op PVC's die gebruik maken van X.25, FrameRelay en ATM. Het College volgt OPTA niet in haar standpunt dat dit uit de vragenlijst bij het EIM-onderzoek duidelijk blijkt. In de door OPTA geciteerde passage uit de vragenlijst zijn PVC's over X.25, FrameRelay en ATM genoemd als voorbeelden van huurlijnen, hetgeen nog niet zonder meer wil zeggen dat duidelijk is dat andersoortige PVC's volgens OPTA geen huurlijn zijn of dat de aanwijzing geen betrekking heeft op andersoortige PVC's.
6.3.2 Het College stelt vast dat KPN, met name in de punten 115 en 118 van haar aanvullend bezwaarschrift d.d. 10 juni 2002 tegen het besluit van 27 maart 2002, heeft betoogd dat tussen de verschillende soorten PVC's aanzienlijke verschillen bestaan en dat PVC's, indien al zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van huurlijnen, bij een eventuele aanwijzing niet zonder meer onder één noemer kunnen worden gebracht.
Uit de beslissing op bezwaar van 13 maart 2003 blijkt niet op welke gronden OPTA zich op het standpunt stelt dat PVC-diensten over X.25, FrameRelay en ATM onderling voldoende substitueerbaar zijn om te kunnen oordelen dat sprake is van één productmarkt.
In haar hoger beroepschrift heeft OPTA aangevoerd dat zij dienaangaande onderzoek heeft verricht, dat dit onderzoek heeft uitgewezen dat sprake is van één productmarkt en dat zij over voldoende deskundigheid beschikt om dienaangaande zelfstandig een oordeel te vormen. Het College constateert dat dit laatste in de aangevallen uitspraak niet in twijfel is getrokken.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van het College is niet gebleken waaruit het onderzoek van OPTA heeft bestaan, wat de uitkomsten van dit onderzoek waren en waarom deze resultaten de conclusie wettigen dat PVC-diensten over X.25, FrameRelay en ATM voldoende substitueerbaar zijn om te kunnen oordelen dat sprake is van één markt voor PVC's. Zo is van de zijde van OPTA naar voren gebracht dat het technisch gezien betrekkelijk eenvoudig is om van FrameRelay over te stappen naar ATM, maar is ter zitting van het College van de zijde van OPTA desgevraagd ook verklaard dat (omgekeerd) de overstap van ATM naar FrameRelay wellicht moeilijker realiseerbaar zou kunnen zijn.
Wat hiervan zij, op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het College van oordeel dat een nadere onderbouwing van het standpunt van OPTA dat X.25, FrameRelay en ATM zodanig vergelijkbaar zijn dat sprake is van één productmarkt voor PVC's, niet had mogen ontbreken. Het College onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 13 maart 2003 in dit opzicht tekortschiet en verwerpt evenvermelde hierop betrekking hebbende grief van OPTA.
6.4 Nu de aangevallen uitspraak gezien het voorafgaande moet worden bevestigd, voorzover de rechtbank daarbij heeft geoordeeld dat het besluit van 13 maart 2003 met betrekking tot de markt PVC nationaal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb niet in stand kan blijven, behoeft de grief van OPTA met betrekking tot de inzichtelijkheid van het door haar op deze markt verrichte marktonderzoek naar het oordeel van het College geen afzonderlijke bespreking meer.
6.5 Het College zal thans beoordelen of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen dat OPTA onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de vraag of de Nederlandse markt voor huurlijnen hetzij het gehele nationale grondgebied bestrijkt, hetzij regionaal is onder te verdelen.
6.5.1 In artikel 2, derde lid, van de Huurlijnenrichtlijn werd ten tijde hier van belang bepaald dat het geografisch gebied van de markt voor huurlijnen het gehele of een deel van het grondgebied van een lidstaat kan bestrijken. Uit deze bepaling volgt dat OPTA bij de afbakening van Nederlandse de markt voor huurlijnen, zoals bij het afbakenen van een markt te doen gebruikelijk, gehouden was uitdrukkelijk de vraag onder ogen te zien of de verschillende (productdeel)markten van deze markt geheel Nederland bestrijken of dat sprake is van dusdanige regionale verschillen dat binnen Nederland verschillende geografische markten moeten worden onderscheiden. Als uitgangspunt heeft naar het oordeel van het College te gelden dat beantwoording van deze vraag een onderzoek naar de feitelijke situatie op de markt vergt, zij het dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat sprake kan zijn van omstandigheden waarin dergelijk onderzoek achterwege kan blijven.
6.5.2 OPTA stelt zich op het standpunt dat het aandeel van KPN op de markten analoog nationaal, analoog internationaal, <2 Mb nationaal en, zij het in mindere mate, PVC nationaal ten tijde hier van belang dermate groot was dat ook zonder nader feitelijk onderzoek gevoeglijk kan worden aangenomen dat KPN op deze markten in geheel Nederland als amm-partij moest worden aangewezen. OPTA heeft er in dit verband op gewezen dat KPN de enige aanbiedster van betekenis is op de markten analoog nationaal en analoog internationaal en dat haar aandeel op deze markten vrijwel honderd procent bedraagt. Voorts beliep het aandeel van KPN op de markt <2 Mb nationaal volgens het aan de aanwijzingsbesluiten ten grondslag gelegde onderzoek van EIM zowel in 2000 als in het eerste kwartaal van 2001 meer dan vijfennegentig procent, zowel gemeten naar omzet als gemeten naar aantallen huurlijnen. OPTA stelt zich op het standpunt dat de meest recente cijfers waarover zij beschikt, die dateren uit 2002, geen significante verschuiving van deze marktaandelen laten zien.
Het College onderschrijft het standpunt van OPTA dat het aandeel van KPN op de markten analoog nationaal, analoog internationaal en <2 Mb nationaal ten tijde van het primaire aanwijzingsbesluit dermate groot was dat redelijkerwijs niet viel te verwachten dat feitelijk onderzoek naar de geografische afbakening van deze markten zou leiden tot de conclusie dat het marktaandeel KPN toentertijd ergens - althans in enig gebied met voldoende relevantie - kleiner was dan de in artikel 2, derde lid, van de Huurlijnenrichtlijn genoemde vijfentwintig procent. Het College neemt hierbij in aanmerking dat KPN de juistheid van de grootte van de door OPTA berekende aandelen van KPN op deze drie markten niet in twijfel heeft getrokken. Evenmin heeft KPN ten aanzien van deze drie markten betoogd dat zij in de periode van 27 maart 2002 tot 13 maart 2003 substantieel aan aandeel heeft verloren of dat in een of meer regio's sprake was van een zeer specifieke situatie die noopte tot feitelijk onderzoek naar de vraag of zij (ook) daar amm-partij was.
Het College volgt OPTA daarentegen niet in haar standpunt dat het aandeel van KPN op de markt PVC nationaal van dien aard is dat ook op deze markt zonder feitelijk onderzoek kan worden aangenomen dat geografische differentiatie niet aan de orde is.
In dit verband acht het College allereerst van belang dat het door OPTA berekende marktaandeel van KPN betrekking heeft op alle PVC's die onder de aanwijzing vallen, terwijl OPTA, gezien § 6.3.2 van deze uitspraak, in de aanwijzingsbesluiten naar het oordeel van het College niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom PVC's die gebruik maken van X.25, FrameRelay en ATM tot dezelfde productmarkt behoren. Vooralsnog valt niet uit te sluiten dat KPN zich met recht op het standpunt stelt dat een aantal PVC-productmarkten moet worden onderscheiden, in welk geval de vraag rijst wat ten tijde hier van belang het aandeel van KPN op deze verschillende markten was.
Ook afgezien daarvan is het door OPTA berekende aandeel van KPN op de markt PVC nationaal, ten tijde hier van belang grofweg zeventig tot tachtig procent, naar het oordeel van het College niet dermate groot dat ook zonder feitelijk onderzoek zonder meer duidelijk is dat KPN in geheel Nederland terecht is aangewezen als amm-partij. De voorlaatste volzin van de eerste alinea van pagina 35 van de vertrouwelijke versie van het EIM-rapport voedt de gedachte dat niet zonder nader feitelijk onderzoek naar de geografische afbakening van de markt PVC nationaal kan worden geoordeeld dat een eventuele aanwijzing van KPN op deze markt voor geheel Nederland moet gelden.
6.5.3 Het College acht het betoog van OPTA dat feitelijk onderzoek achterwege kan blijven omdat uit haar hypothetische analyse volgt dat de markt voor huurlijnen geheel Nederland omvat niet overtuigend. Uit deze analyse blijkt naar het oordeel van het College niet dat de feitelijke concurrentiedruk op de verschillende deelmarkten van de markt voor huurlijnen in heel Nederland voldoende vergelijkbaar is om (ook) ten aanzien van de deelmarkten <2 Mb international, 2 Mb nationaal en PVC zonder feitelijk onderzoek te kunnen oordelen dat de geografische markt nationaal is. De inhoud van het EIM-rapport rechtvaardigt een dergelijk oordeel evenmin.
De ter zitting van het College door OPTA genoemde omstandigheid dat aanbieders van huurlijnen, gezien de aanwijzing van KPN op de wholesalemarkt voor huurlijnen, in geheel Nederland huurlijnen tegen concurrerende prijzen zouden kunnen inkopen bij KPN om deze vervolgens aan te bieden op de retailmarkt voor huurlijnen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook deze omstandigheid laat immers onverlet dat goed denkbaar is dat de potentiële eindgebruikers van huurlijnen in belangrijke mate in bijvoorbeeld de Randstad of zogenoemde economische concentratiegebieden zijn gevestigd, dat de concurrentiedruk in die gebieden dientengevolge aanmerkelijk zwaarder is en het marktaandeel van KPN navenant kleiner dan elders in Nederland.
6.5.4 De stelling van OPTA dat afbakening van de markt voor huurlijnen op lokaal niveau of routeniveau leidt tot een onwerkbare vorm van microregulering, acht het College evenmin een geldig argument om feitelijk onderzoek achterwege te laten. Uit dit feitenonderzoek moet juist blijken óf geografische differentiatie op de markten <2 Mb internationaal, 2 Mb nationaal en PVC nationaal in de rede ligt, zo ja, welke regio's moeten worden onderscheiden en of dit uit een oogpunt van regulering een werkbare situatie oplevert. Indien dit laatste niet het geval zou zijn, zal OPTA alsdan moeten bezien hoe daarmee om te gaan. Deze mogelijke complicatie, waarvan geenszins vaststaat dat zij zich daadwerkelijk zal voordoen, kan naar het oordeel van het College geen reden zijn, feitelijk onderzoek op voorhand achterwege te laten.
6.5.5 Voorts heeft OPTA gesteld dat de Nma zich kan vinden in de analyse van OPTA en de daaraan verbonden conclusies. In de door OPTA bedoelde brief van 17 november 2001 van de Nma aan OPTA is in dit verband het volgende vermeld.
"Bij de beoordeling van de geografische dimensie van de huurlijnenmarkt (randnummer 73) wordt uitgegaan van het gehele grondgebied van Nederland voor alle afgebakende productmarkten. Bij internationale huurlijnen rijst de vraag of de geografische markt niet anders is dan het grondgebied van Nederland. In de in het concept-besluit aangehaalde 'Draft Guidelines on market analyses and the calculation of significant market power' wordt in paragraaf 2.2.2. de mogelijkheid genoemd dat de geografische markt bij internationale verbindingen onder zekere voorwaarden samen kan vallen met bepaalde routes. Voor de overige markten lijkt inderdaad sprake van een nationale markt."