2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 3, eerste lid, van de Plantenziektenwet (hierna: Pzw) is bepaald dat ter voorkoming van het optreden en van de verbreiding van schadelijke organismen en ter bestrijding daarvan, bij algemene maatregel van bestuur regelen kunnen worden gesteld omtrent de in deze bepaling genoemde onderwerpen. Bedoelde regelen zijn neergelegd in het Besluit bestrijding schadelijke organismen (hierna: Bbso).
In § 2 (artikelen 2 t/m 7) van het Bbso zijn maatregelen opgenomen bij aantasting of verdenking van aantasting van partijen.
In § 3 (artikelen 8 t/m 12) van het Bbso zijn maatregelen opgenomen bij besmetting of verdenking van besmetting van grond of andere cultuurmedia.
De Regeling bestrijding schadelijke organismen (Stcrt. 2002, 153; hierna: Rbso) voorziet in de bevoegdheid van verweerder om in de gevallen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bbso teeltverboden op te leggen en aanwijzingen te geven voor de teelt.
Bij het nemen van beslissingen omtrent maatregelen ter voorkoming van het optreden en van de verbreiding van schadelijke organismen en ter bestrijding daarvan, is voorts van belang richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000, betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (Pb 2000, L 169/1; hierna: Fytorichtlijn). Verder is in het onderhavige geval van belang de op artikel 16, derde lid, derde volzin, van de Fytorichtlijn steunende beschikking 2002/757/EG van de Commissie van 19 september 2002, houdende voorlopige fytosanitaire noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in 't Veld sp. nov. te voorkomen (Pb. 2002, L 252). In deze beschikking is onder meer een verbod op het binnenbrengen en verspreiden in de Gemeenschap van het schadelijke organisme Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in 't Veld sp. nov. neergelegd.
Voorts is in artikel 10 van de Pzw bepaald dat door verweerder bij besluit aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Pzw bepaalde, alsmede met het onderzoek naar de aanwezigheid van schadelijke organismen. Artikel 11 van de Pzw verklaart verder de artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van overeenkomstige toepassing op de in artikel 10 van de Pzw bedoelde ambtenaren die zijn belast met het onderzoek naar de aanwezigheid van schadelijke organismen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een boomkwekerij.
- Op 2 oktober 2002 heeft een keurmeester van Naktuinbouw op het bedrijf van appellant een veldkeuring uitgevoerd, waarbij in Rhododendron 'Catawbiense Grandiflorum' symptomen zijn waargenomen die wezen op een mogelijke besmetting met de schimmel Phytophthora ramorum. Vervolgens heeft deze keurmeester een monster genomen en dat monster voor onderzoek ingezonden naar het laboratorium van de Plantenziektenkundige Dienst (hierna: PD).
- Op 11 oktober 2002 is op basis van moleculair onderzoek (PCR) aangetoond dat het van het bedrijf van appellant afkomstige monster besmet was met de schimmel Phytophthora ramorum.
- Naar aanleiding van de vaststelling van deze besmetting is bij besluit van 29 oktober 2002 (kenmerk: TRC.PD/2002/2744) namens verweerder aan appellant op basis van artikel 11 van de Pzw, de artikelen 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 12 van het Bbso en artikel 2 van de Rbso een aantal maatregelen aangezegd, waaronder (-) ruiming van de desbetreffende partij Rhododendron 'Catawbiense Grandiflorum' en de daarbij behorende gewasresten, (-) preventieve bespuiting met chloorthalonil van in het besluit met name genoemde planten - en herhaling daarvan - om verdere verspreiding van de schimmel bij het opruimen van zieke planten te voorkomen, (-) bedrijfshygiënische maatregelen, (-) na vernietiging van de besmette planten een quarantaineperiode van tenminste drie maanden van actieve gewasgroei voor de belendende drie partijen rhododendrons, (-) een verplaatsingsverbod van de grond, en (-) een teeltverbod van drie groeiseizoenen op en rond de locatie van de besmette partij.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij een tweetal brieven van 11 november 2002 bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn gericht tegen de in het besluit opgenomen constatering van de aanwezigheid van de schimmel Phytophthora ramorum en de aangezegde quarantaineperiode van tenminste drie maanden van actieve gewasgroei van de belendende drie partijen.
- Bij brief van 16 december 2002 heeft appellant verweerder medegedeeld af te zien van de mogelijkheid zijn bezwaren mondeling toe te lichten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.