ECLI:NL:CBB:2004:AQ7400

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1170
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake ontheffing gebruik hond als trekkracht

In deze zaak heeft appellante, Berner Wägeli-Team, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep is ingediend op 19 september 2003, tegen een besluit van 8 augustus 2003, waarin de minister de voorwaarden voor een ontheffing van het verbod op het gebruik van een hond als trekkracht nader heeft bepaald. De ontheffing was eerder verleend op 22 april 2003 op basis van artikel 107 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (Gwd). De appellante was het niet eens met de nadere voorwaarden, met name de jaarlijkse röntgenologische controle van de honden, die niet door een dierenarts maar door een gespecialiseerde instantie moest worden uitgevoerd.

Tijdens de zitting op 18 mei 2004 zijn de partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De Bond tot Bescherming van Honden heeft als derde-belanghebbende deelgenomen aan de procedure. Het College heeft vastgesteld dat de minister bevoegd was om ontheffingen te verlenen en dat aan deze ontheffingen voorwaarden konden worden verbonden. Het College oordeelde dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk was voor zover het betrekking had op de jaarlijkse röntgenologische controle, omdat de termijn voor het indienen van beroep was verstreken. Voor het overige was het beroep ongegrond, omdat appellante geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de voorgestelde controlerende instantie en de onderzoeksnormen konden onderbouwen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarbij de rechters B. Verwayen, H.C. Cusell en M.A. Fierstra betrokken waren. De uitspraak vond plaats op 29 juni 2004, en het College heeft geen termen aanwezig gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/1170 29 juni 2004
11200 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Uitspraak in de zaak van:
Berner Wägeli-Team, te Amersfoort, appellante,
gemachtigde: mr. W.M. van Rossenberg, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Topp en drs. A.C.J. Vergossen-Otten, beiden werkzaam op verweerders ministerie.
Aan dit geding neemt als derde-belanghebbende tevens deel:
Bond tot Bescherming van Honden, te ‘s-Gravenhage,
gemachtigde: mr. ing. I.E. Boissevain, werkzaam bij belanghebbende.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief van 18 september 2003, bij het College binnengekomen op 19 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 augustus 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder, in aanvulling op zijn besluit van 22 april 2003 waarbij aan appellante grond van artikel 107 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) een ontheffing onder voorwaarden is verleend van het in artikel 36 Gwd neergelegde verbod op het gebruik van een hond als trekkracht, de inhoud van één van de ontheffingsvoorwaarden nader bepaald.
Bij brief van 29 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 december 2003 heeft de Bond tot Bescherming van Honden gereageerd op het beroepschrift van appellante.
Op 18 mei 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zijn vertegenwoordigd door gemachtigden. Tevens waren aanwezig namens appellante S.W. Schukking, dierenarts te Wageningen en namens de Bond tot Bescherming van Honden prof. dr. H.A.W. Hazewinkel, hoogleraar orthopedie aan de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en A, geneticus/fokkerijspecialist te X.
Het onderzoek ter zitting heeft tevens betrekking gehad op de zaak AWB 03/609.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Zoals het College in zijn uitspraak van 4 juni 2002 (AWB 01/373, rechtspraak.nl, LJN-nummer: AE3950) reeds heeft vastgesteld, komt verweerder op basis van artikel 107 Gwd de bevoegdheid toe tot het verlenen van ontheffing van het verbod van het gebruik van honden als trekkracht, neergelegd in artikel 36 Gwd. Aan deze ontheffing kunnen, op grond van artikel 107, derde lid, Gwd voorwaarden worden gesteld.
2.2 Het College stelt vast dat verweerder bij besluit van 22 april 2003 aan appellante een ontheffing heeft verleend voor het gebruik van honden als trekkracht en aan die ontheffing nadere voorwaarden verbonden. Appellante heeft vervolgens bij brief van 22 mei 2003 te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de voorwaarden, en nadere vragen gesteld omtrent één van de voorwaarden, te weten voorwaarde B.6, waarin de jaarlijkse röntgenologische controle van de honden is verwoord. Bij brief van 8 augustus 2003, heeft verweerder geantwoord dat het jaarlijkse röntgenologische onderzoek niet, zoals door appellante verzocht, door een dierenarts kan worden uitgevoerd, maar plaats dient te vinden door een gespecialiseerde en onafhankelijke instantie, vanwege het belang van een zorgvuldige controle voor de gezondheid en het welzijn van de honden. Verweerder heeft voorts bepaald dat, vanwege de opheffing van de in het besluit van 22 april 2003 aangewezen instantie - de Hirschfeldstichting - de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied de controlerende instantie zal zijn. Ook heeft verweerder nadere details bepaald omtrent de onderzoeksnormen, de toepassing ervan en de administratieve afhandeling van de controle. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit en zich daarbij gericht tegen de jaarlijkse röntgenologische controle op zich en een aantal onderzoeksnormen.
2.3 Gezien het verloop van de besluitvorming, dient het College allereerst te bezien of appellante ontvangen kan worden in haar beroep. Het College overweegt hiertoe het volgende. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan slechts beroep worden ingesteld tegen een besluit, zijnde op grond van artikel 1:3, eerste lid, Awb een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het schrijven van verweerder van 8 augustus 2003 is slechts een herhaling (en derhalve in zoverre geen besluit) van hetgeen verweerder reeds had besloten in zijn besluit van 22 april 2003, behoudens voor zover het de controlerende instantie en de onderzoeksnormen voor de jaarlijkse controle alsmede de toepassing daarvan nader bepaalt. Het betreffende onderdeel van het schrijven waartegen het beroep zich richt kan niet worden beschouwd als betrekking hebbend op een hernieuwde aanvraag tot een besluit, aangezien appellante in haar brief van 22 mei 2003 uitdrukkelijk stelt zich te kunnen vinden in de jaarlijkse röntgenologische controle. Nu de in artikel 6:6 Awb gestelde termijn van 6 weken voor het indienen van een beroepschrift tegen het besluit van 20 april 2003 waarin de bedoelde verplichting is neergelegd, is verstreken op het moment van het instellen van het beroep en niet is gebleken dat deze overschrijding verschoonbaar is, oordeelt het College dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de verplichting tot jaarlijkse röntgenologische controle. Overigens heeft het College in de zaak AWB 03/609, mede op basis van hetgeen door appellante ter zake als derde –belanghebbende naar voren is gebracht, geoordeeld dat verplichting tot jaarlijkse röntgenologische controle door verweerder in redelijkheid gesteld kan worden.
2.4 Het beroep van appellante kan slechts ontvangen worden voor zover het betrekking heeft op verweerders besluit inzake de controlerende instantie, de onderzoeksnormen en de toepassing ervan. Het College overweegt dienaangaande dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die betrekking hebben op de door verweerder voorgestelde controlerende instantie en dat het door appellante aangevoerde bezwaar tegen de normen niet is onderbouwd. Het College ziet dan ook geen plaats voor het oordeel dat verweerders besluit met betrekking tot de voorgestelde controlerende instantie, de onderzoeksnormen en de toepassing niet in stand kan blijven.
Het College is dan ook van oordeel dat het beroep van appellante, voor zover ontvankelijk, ongegrond is.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de verplichting tot jaarlijkse röntgenologische controle en voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004.
w.g. B. Verwayen. w.g. M. van Duuren.