ECLI:NL:CBB:2004:AQ6594
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- H.C. Cusell
- M.A. Fierstra
- B. van Wagtendonk
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de berekening van het pluimveerecht op basis van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen Maatschap A, B en C, te D (appellante) en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft de berekening van het pluimveerecht van appellante, die in bezwaar ging tegen een besluit van verweerder van 1 augustus 2003, waarin het bezwaar tegen de berekening van het pluimveerecht ongegrond werd verklaard. Appellante stelde dat verweerder bij de berekening ten onrechte niet was uitgegaan van het aantal vleeskuikens dat was toegestaan op basis van een eerder verleende uitbreidingsvergunning. Deze vergunning stond het houden van 95.250 vleeskuikens toe, terwijl verweerder de vergelijking maakte met een eerdere milieuvergunning die slechts 73.200 vleeskuikens toestond.
Het College overwoog dat de berekening van het pluimveerecht volgens artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet dient te geschieden aan de hand van de door de belanghebbende aangegeven hoeveelheid fosfaat. Het College concludeerde dat de vergelijking tussen het aantal vleeskuikens dat op basis van de milieuvergunning van 1997 kon worden gehouden en de nulsituatie correct was, en dat appellante door het bestreden besluit niet tekort was gedaan. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de relevante vergunningen en de toepassing van de Meststoffenwet in het kader van de berekening van het pluimveerecht. Het College bevestigde dat de gekozen methodiek van vergelijking door verweerder de meest gunstige uitkomst voor appellante opleverde, en dat de wetgeving ruimte biedt voor deze interpretatie.